Arbeidsaanbod

Deze achterwaarts afbuigende aanbodcurve van arbeid laat zien hoe de verandering in de reële loonvoet van invloed is op het aantal door werknemers gewerkte uren.

Zie ook: Neoklassiek micro-economisch model van het arbeidsaanbod

De arbeidsaanbodcurves vloeien voort uit de “arbeid-vrije tijd”-ruil. Meer gewerkte uren leveren een hoger inkomen op, maar vergen een vermindering van de hoeveelheid vrije tijd die de werknemers genieten. Bijgevolg zijn er twee effecten op de hoeveelheid geleverde arbeid ten gevolge van een wijziging in de reële loonvoet. Wanneer bijvoorbeeld het reële loon stijgt, stijgen de alternatieve kosten van de vrije tijd. Dit heeft tot gevolg dat de werknemers meer arbeid gaan leveren (het “substitutie-effect”). Maar ook naarmate de reële loonvoet stijgt, verdienen de werknemers een hoger inkomen voor een gegeven aantal uren. Indien vrijetijdsbesteding een normaal goed is – de vraag ernaar neemt toe naarmate het inkomen stijgt – heeft dit stijgende inkomen tot gevolg dat de werknemers minder arbeid gaan leveren zodat zij het hogere inkomen kunnen “besteden” aan vrijetijdsbesteding (het “inkomenseffect”). Indien het substitutie-effect sterker is dan het inkomenseffect, vertoont het arbeidsaanbod een opwaartse helling. Indien boven een bepaald loonniveau het inkomenseffect sterker is dan het substitutie-effect, dan buigt de arbeidsaanbodcurve naar achteren af. Individuele arbeidsaanbodcurven kunnen worden geaggregeerd om het totale arbeidsaanbod van een economie af te leiden.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.