Bijbelcommentaren

Vers 1 t/m 42

1 Samuël 20:1. En David vluchtte van Naioth in Rama, en kwam en zeide tot Jonathan: Wat heb ik gedaan? Wat is mijn ongerechtigheid? En wat is mijn zonde voor uw vader, dat hij mijn leven zoekt?

David had een vijand op de troon; en God gaf hem een vriend in de erfgenaam van de troon. Als gij een vijand hebt, hebt gij ook een vriend; God stelt de een tegenover de ander in Zijn voorzienigheid, stelt gij de een tegenover de ander in uw gedachten, en wordt daardoor getroost. David zou misschien zeer zwaar aangeslagen zijn geweest over Saul, en zo was hij ook; maar Jonathan kwam erbij om het gewicht aan de andere kant te maken, en de weegschaal ten gunste van de zoon van Jesse te doen doorslaan. David ondervroeg hem: “Wat is mijn ongerechtigheid? En wat is mijn zonde voor uw vader, dat hij mijn leven zoekt?”

1 Samuël 20:2. En hij zeide tot hem: God verhoede het, gij zult niet sterven; ziet, mijn vader zal niets doen, noch groot, noch klein, dan dat hij het mij zal openbaren; en waarom zou mijn vader deze zaak voor mij verbergen? Het is niet zo.

Je bewondert Jonathan voor het verdedigen van Saul; hij zal niets slechts van zijn vader geloven. Kinderen moeten nooit iets kwaads van hun ouders geloven, tenzij het hun wordt opgedrongen; deze regel is een deel van het gebod: “Eer uw vader en uw moeder.”

1 Samuël 20:3. En David zwoer voorts, en zeide: Uw vader weet zeker, dat ik genade gevonden heb in uw ogen; en hij zeide: Laat Jonathan dit niet weten, opdat hij niet bedroefd zij; maar waarlijk, gelijk de HEERE leeft, en gelijk uw ziel leeft, er is slechts een trap tussen mij en de dood.

Hij wilde, dat Jonathan de waarheid geloofde, namelijk, dat Saul hem zocht te doden, en dat hij in groot gevaar was door de toorn des konings; daarom legde hij een dubbele eed af, dat het alzo was. Het is niet aan de christenen om David in dit opzicht na te volgen, want het bevel van onze Heer aan zijn discipelen is: “Zweert in het geheel niet, maar laat uw mededeling zijn: Ja, ja; nee, nee; want al wat meer is dan deze, komt van het kwade.”

1 Samuël 20:4. Toen zeide Jonathan tot David: Al wat uw ziel begeert, zal ik voor u doen.

De liefde belooft grote dingen. Men wordt hier herinnerd aan de liefde van Christus, en aan hoe Hij zegt: “Vraagt wat gij wilt, en het zal u geschieden.”

1 Samuël 20:5-6. En David zeide tot Jonathan: Ziet, morgen is het nieuwe maan, en ik zal niet nalaten met den koning te eten; maar laat mij gaan, opdat ik mij verberg in het veld, tot den derden dag des avonds. Indien uw vader mij enigszins mist, zeg dan: David heeft mij ernstig verlof gevraagd, opdat hij naar Bethlehem, zijn stad, zou gaan; want daar wordt een jaarlijks offer gebracht voor de ganse familie.

De familie van David was een godvruchtig huisgezin, en zij hadden een bijeenkomst, niet voor het maken van pleziertjes, maar voor het brengen van een offer; een speciale familiebijeenkomst voor de eredienst, en David moest daar zijn. Hij sprak geen onwaarheid; hij verlangde wel naar Bethlehem te gaan.

1 Samuël 20:7-8. Indien hij aldus zegt: Het is goed, uw knecht zal vrede hebben; maar indien hij zeer verbolgen is, wees er dan zeker van, dat het kwaad door hem bepaald is. Daarom zult gij vriendelijk met uw knecht omgaan, want gij hebt uw knecht in een verbond des HEEREN met u gebracht; niettegenstaande, indien er ongerechtigheid in mij is, doodt mijzelven; want waarom zoudt gij mij tot uw vader brengen?

Deze twee mannen hadden een plechtig verbond voor God gesloten, dat zij vrienden voor het leven zouden zijn, daarom pleitte David met Jonathan. Hij was onschuldig, hij wist dat hij geen kwaad had gedaan, en daarom legde hij het aan Jonathan voor: “Als ik ben wat uw vader meent dat ik ben, doodt mij dan zelf.”

1 Samuël 20:9-11. En Jonathan zeide: Het zij verre van u; want indien ik zeker wist, dat het kwaad door mijn vader over u bepaald was, zou ik het u niet zeggen? Toen zeide David tot Jonathan: Wie zal het mij zeggen? Of wat, indien uw vader u ruw antwoordde? En Jonathan zeide tot David: Kom, en laat ons uitgaan in het veld. En zij gingen beiden uit in het veld.

Alleen, weg van hun troepen, waar zij samen konden praten zonder te worden afgeluisterd. Deze twee goede mannen zochten privé-gemeenschap; en denkt u niet dat, als wij Christus liefhebben, wij met Hem alleen willen zijn? Zullen wij niet tot Hem zeggen: “Laat ons uitgaan in het veld”? Waar geen privé- devotie is, is helemaal geen devotie. Als wij nooit alleen met Christus zijn, zijn wij vreemden voor Hem en voor Zijn liefde. 1 Samuël 20:12-15. En Jonathan zeide tot David: O, HEERE, de God Israëls, wanneer ik mijn vader over morgen enigermate, of den derden dag, geklonken heb, en ziet, zo er goeds is jegens David, en ik dan niet tot u zend, en het u zie, zo doet de HEERE en nog veel meer tot Jonathan; maar zo het mijn vader behaagt u kwaad te doen, zo zal ik het u zien, en u wegzenden, opdat gij in vrede moogt gaan; en de HEERE zij met u, gelijk Hij met mijn vader geweest is. En gij zult niet alleen, zolang ik leef, mij de goedertierenheid des HEEREN bewijzen, opdat ik niet sterf: Maar ook zult gij uw goedertierenheid van mijn huis in eeuwigheid niet afsnijden; neen, niet wanneer de HEERE de vijanden van David, een iegelijk, van de aardbodem zal uitgeroeid hebben.

In de grote liefde van Jonathan wenste hij niet alleen zelf Davids vriend te zijn, maar dat al zijn kinderen verliefd zouden worden op dezelfde dappere held. Broeders, onze liefde tot Christus doet ons verlangen dat onze kinderen Hem ook liefhebben. Ik geloof niet dat u Christus liefhebt tenzij u bidt dat uw jongens en meisjes Hem ook mogen liefhebben. Lieve kinderen van godvruchtige ouders, ons hartenwens en gebed tot God voor jullie is, dat jullie de God van jullie moeder mogen liefhebben, en vertrouwen op de Zaligmaker van jullie vader.

1 Samuël 20:16-18. Toen sloot Jonathan een verbond met het huis van David, zeggende: Laat de HEERE het zelfs eisen door de hand van Davids vijanden. En Jonathan deed David wederom zweren, omdat hij hem liefhad; want hij had hem lief gelijk hij zijn eigen ziel liefhad. Toen zeide Jonathan tot David: Morgen is het nieuwe maan, en gij zult gemist worden, want uw zetel zal ledig zijn.

David was geen onbenul; als hij weg was, werd hij gemist. Ik wenste dat alle aanwezigen in het gebedshuis zich zouden herinneren dat, als zij weg zijn, zij gemist worden. Misschien zijn sommigen van u vanavond gekomen uit een of andere kleine kapel waar u zeer gemist zult worden; ik ga u niet bedanken voor uw komst hier, omdat ik misschien onbewust pijn veroorzaak bij uw voorganger, en ik wil hem niet beroven van een van zijn schapen. Davids zetel is vanavond leeg, en hij zal gemist worden.

1 Samuel 20:19-23. En als gij drie dagen gebleven zult zijn, zo zult gij vlug afdalen, en komen tot de plaats, waar gij u verborgen hebt, toen de zaak in hand was, en gij zult blijven bij de steen Ezel. En ik zal drie pijlen schieten op de zijde daarvan, alsof ik op een teken schoot. En zie, ik zal een knaap zenden, zeggende: Ga, zoek de pijlen uit. Indien Ik uitdrukkelijk tot den knaap zeg: Zie, de pijlen zijn aan deze zijde van u, neemt ze; komt dan, want er is vrede voor u, en geen kwaad, gelijk de HEERE leeft. Maar indien ik aldus tot den jongeling zeg: Zie, de pijlen zijn buiten u; ga heen, want de HEERE heeft u weggezonden. En aangaande de zaak, waarover gij en ik gesproken hebben, zie, de HEERE zij tussen u en mij in eeuwigheid.

Dus werd geregeld, hoe men David moest laten weten, indien hij in gevaar was. De liefde is bedachtzaam, de liefde wil haar voorwerp buiten gevaar houden; daarom, als wij iemand liefhebben, laten wij trachten hem voor de zonde te bewaren, laten wij trachten hem te waarschuwen als de verzoeking nabij is, opdat hij niet door de hand des vijands valt.

1 Samuël 20:24-27. En David verborg zich in het veld; en als de nieuwe maan gekomen was, zette de koning hem neder om spijze te eten. En de koning zat op zijn zetel, als op andere tijden, op een zetel bij de muur; en Jonathan stond op, en Abner zat aan Sauls zijde, en Davids plaats was ledig. Nochtans sprak Saul dien dag niets, want hij dacht: Er is hem iets overkomen, hij is niet rein, hij is zeker niet rein. En het geschiedde des morgens, dat was de tweede dag der maand, dat Davids plaats ledig was; en Saul zeide tot zijn zoon Jonathan: Waarom komt de zoon van Jesse niet tot het spijs, noch gisteren, noch heden? David was de zoon van Jesse, maar hij was Sauls eigen schoonzoon; toch noemt de boze koning hem uit verachting “de zoon van Jesse. En Jonathan antwoordde Saul: David vroeg mij ernstig verlof om naar Bethlehem te gaan; en hij zeide: Laat mij gaan, bid ik u, want onze familie heeft een offer in de stad, en mijn broeder, hij heeft mij bevolen daar te zijn; en nu, indien ik gunst in uw ogen gevonden heb, laat mij gaan, bid ik u, en mijn broeders zien. Daarom komt hij niet aan de tafel des konings.

Toen ontstak Sauls toorn tegen Jonathan, en hij zeide tot hem: Gij, zoon der verdorven opstandige vrouw, weet ik niet, dat gij den zoon van Jesse verkoren hebt tot uw eigen verwarring, en tot verwarring uwer moeders naaktheid? Hij was in zo’n razernij dat hij zijn eigen vrouw begon te mishandelen, de moeder van zijn eigen zoon. Als men in het Oosten een man het zwaarst wil steken, geeft men zijn moeder kwade namen; en zeker, ook in het Westen, als iemand iets tegen de moeder van een man te zeggen heeft, snijdt het haar zoon aan het hart, als hij is wat hij behoort te zijn.

1 Samuël 20:31. Want zolang de zoon van Jesse leeft op de grond, zult gij niet gevestigd worden, noch uw koninkrijk. Daarom nu, zend en haal hem tot mij, want hij zal gewis sterven.

Saul wist dat David, en niet Jonathan, hem op de troon zou opvolgen.

Hij waarschuwt Jonathan voor dat feit, maar zoekt toch het leven van zijn rivaal.

1 Samuël 20:32. En Jonathan antwoordde Saul, zijn vader, en zeide tot hem: Waarom zal hij gedood worden? Wat heeft hij gedaan?

Voorwaar redelijke vragen, zeer juist gesteld.

1 Samuel 20:33-42. En Saul wierp een speer naar hem, om hem te slaan; waardoor Jonathan wist, dat het vast besloten was van zijn vader om David te doden. Toen ontstak Jonathan in hevige toorn van de tafel, en at geen spijs, den tweeden dag der maand; want hij was bedroefd over David, omdat zijn vader hem te schande gemaakt had. En het geschiedde des morgens, dat Jonathan uitging in het veld, op de vastgestelde tijd, met David, en een kleine knaap met hem. En hij zeide tot zijn knaap: Ren, zoek nu de pijlen, die ik afschiet. En toen de knaap rende, schoot hij een pijl achter hem. En toen de knaap gekomen was op de plaats van de pijl, die Jonathan geschoten had, riep Jonathan de knaap na, en zeide: Is de pijl u niet voorbij? En Jonathan riep den knaap na: Haast u, haast u, blijf niet staan. En Jonathans knaap raapte de pijlen bijeen, en kwam tot zijn meester. Maar de knaap wist niets; alleen Jonathan en David wisten de zaak. En Jonathan gaf zijn knaap zijn geschut, en zeide tot hem: Ga heen, draag ze naar de stad. En zo gauw de knaap weg was, stond David op uit een plaats naar het zuiden, en viel op zijn aangezicht ter aarde, en boog zich driemaal; en zij kusten elkander, en weenden elkander, totdat David overging. En Jonathan zeide tot David: Ga heen in vrede, dewijl wij beiden gezworen hebben in den Naam des HEEREN, zeggende: De HEERE zij tussen mij en tussen u, en tussen mijn zaad en tussen uw zaad in eeuwigheid. En hij stond op en vertrok; en Jonathan ging in de stad.

Zie de liefde van Jonathan en David! Hier was een broeder, geboren voor tegenspoed, die zich aan zijn vriend vastklampte in de dag van gevaar, en zelfs zijn eigen leven in gevaar bracht, opdat hij David zou verdedigen. Laten wij hier een flauw embleem zien van wat onze grote Vriend, de Here Jezus, voor ons heeft gedaan.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.