De westerse kunst van het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw wordt gekenmerkt door een gedurfde verwerping van het naturalisme en de weergave van plaatselijke kleur. De Fauves en de Duitse expressionisten, die prismatische kleur binnen het picturale vocabulaire vooropstelden, beweerden de autonomie van de visuele taal. Daarbij werden zij zowel beïnvloed door de moderniteit in Europa als door voorbeelden van niet-westerse kunst, met name de kunst uit Afrika en Oceanië die naar westerse landen (Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland) was teruggebracht als gevolg van de imperiale politiek van de grote mogendheden.
Afrikaanse beeldhouwkunst en maskers lieten westerse kunstenaars (Gauguin, Matisse, Derain, Vlaminck, Kirschner, Pechstein, Picasso) zien dat naturalisme slechts één formule bood om het leven in kunst om te zetten. Afrikaanse kunst bood een krachtig bewijs van een conceptuele benadering van beeldconstructie. De vereenvoudigde, gestileerde vormen van de Afrikaanse beeldhouwkunst fascineerden Europese antropologen en kunstenaars, die hun eigen cultuur als steeds complexer en “beschaafder” zagen en reageerden op de eenvoud. Hun enthousiasme voor wat zij als “primitief” beschouwden, zonder kennis van de Afrikaanse cultuur, was een romantische interpretatie van sculpturale objecten die kunstenaars aantrekkelijk vonden omdat zij exotisch waren, of radicaal verschilden van Westerse kunstvormen.
Hoewel Westerse modernisten in de eerste plaats werden aangetrokken door de vormen van Afrikaanse kunst, draagt heldere, chromatische kleur soms bij aan het detail van Afrikaans beeldhouwwerk. De overheersende kleur van Afrikaans beeldhouwwerk is de natuurlijke kleur van de gebruikte materialen – hout (gebruikt om beelden in West- en Centraal Afrika uit te snijden) en gegoten metaal brons (gebruikt in beeldhouwwerken uit Benin). Maskers zijn vaak gemaakt van een verscheidenheid aan textuurmaterialen (zoals hout, haar, doek, raffia, vezels, en been) en sommige maskers hebben natuurlijke pigmenten (zoals oker, krijt, en houtskool), geschilderd als ontwerpelementen op gezichtsvormen (zoals Kuba maskers in Congo). Vaak worden er kaurischelpen, zaden of kralen van glas en klei aan toegevoegd. Hier zorgen details voor visueel contrast, waardoor de aandacht wordt getrokken naar belangrijke delen van het beeldhouwwerk, zoals halskettingen van glazen kralen in Yoruba-beeldhouwwerk. Wanneer kralen in sculpturen worden verwerkt, is het contrast tussen grijs of bruin hout en blauwe en rode kralen visueel dramatisch, en wordt het principe van tonale tertiaire kleur, die als een folie voor zuivere tinten fungeert, gedemonstreerd.