De Nobelprijs Het Nobelprijs Logo

Presentatietoespraak uitgesproken door Aase Lionaes, voorzitter van het Noorse Nobelcomité, ter gelegenheid van de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede voor 1978, Oslo, 10 december 1978.

Vertaling

Uwe Majesteit, Uwe Koninklijke Hoogheden, Excellenties, Dames en Heren:

Het Noorse Nobelcomité heeft de Vredesprijs voor 1978 toegekend aan Anwar al-Sadat, President van Egypte, en Menachem Begin, Eerste Minister van Israël, voor hun bijdrage aan de twee kaderakkoorden over vrede in het Midden-Oosten, en over vrede tussen Egypte en Israël, die op 17 september 1978 in Camp David werden ondertekend.

Nooit eerder in de geschiedenis van de Vredesprijs, die zich uitstrekt over een periode van bijna tachtig jaar, hebben wij een uitreikingsceremonie als deze meegemaakt in het middeleeuwse kasteel van Akershus van Koning Haukon V, met zijn herinneringen aan verre tijden van oorlog en onrust in de kronieken van ons land.

Nooit heeft het Nobelcomité het opportuun geacht de Vredesprijs toe te kennen aan staatslieden uit het onrustige en helaas verwoeste Midden-Oosten.

Nooit is de Prijs nauw verbonden geweest met akkoorden zoals de twee Camp David akkoorden, die de basis vormen voor de toekenning aan de twee staatslieden op wier schouders zulke zware verantwoordelijkheden zijn komen te rusten.

Nooit heeft de Vredesprijs een grotere of stoutmoedigere hoop uitgedrukt – een hoop op vrede voor het Egyptische volk, voor het Israëlische volk en voor alle volkeren van het door strijd en oorlog geteisterde Midden-Oosten.

De toekenning van de Prijs aan de president van Egypte, Anwar al-Sadat, en de Eerste Minister van Israël, Menachem Begin, is bovendien historisch in ruimere zin, in die zin dat ons slechts één eerder vredesakkoord tussen Egypte en Israël bekend is. Dit vond, zoals Israëlische geleerden hebben onthuld, zo’n 3000 jaar geleden plaats; het was de vrede die werd gesloten tussen de zoon van Koning David, de wijze Koning Salomo, en de Egyptische Farao.

Het was in dit deel van de wereld dat de wieg van onze beschaving stond, meer dan 6000 jaar geleden. Hier groeiden en bloeiden gemeenschappen met een hoog cultureel peil, die een diepgaande invloed zouden uitoefenen op de ontwikkeling van de menselijke samenleving in andere delen van de wereld. Vandaag de dag weet ieder schoolkind uit zijn of haar geschiedenisboek dat hier onze geschreven geschiedenis begon; en aanhangers van drie historisch verwante godsdiensten – de Islam, het Jodendom en het Christendom hebben hun blik met niet aflatende toewijding gericht op dat deel van de wereld waaruit hun godsdienst is voortgekomen.

Het Midden-Oosten, gelegen als het is op het kruispunt van Azië, Europa en Afrika, is niet alleen een ontmoetingsplaats geweest voor culturen, maar ook een strijdtoneel voor economische belangen en buitenlandse veroveraars. Keer op keer werden culturele pracht en materiële welvaart ruw onderbroken door oorlogen, vreemde overheersing en intern schisma.

In onze eigen tijd werd de strijd van de Arabieren om zich te bevrijden van vreemde overheersing met succes bekroond toen Egypte het Britse juk van zich afschudde. In deze strijd voor nationale bevrijding speelde Anwar al-Sadat een hoofdrol.

Terzelfder tijd kwam de nationale beweging op in de kleine Joodse gemeenschappen die gedurende tweeduizend jaar verspreid waren over verschillende landen over de hele wereld, maar te allen tijde vasthielden aan herinneringen en hoop op hun historische vaderland. Het antisemitisme, dat zijn hoogtepunt bereikte met Hitlers massaslachting van de Europese Joden, dreef hen ertoe veiligheid en wedergeboorte te zoeken in hun eigen land, Israël. Met de actieve medewerking van de Verenigde Naties werd in 1948 de staat Israël opgericht. De staat en de natie Israël waren nu een politiek en menselijk feit geworden.

De oprichting van een Israëlische staat luidde een nieuw conflict in het gehele Midden-Oosten in. In de loop van de laatste dertig jaar heeft dit geschil tussen Joden en Arabieren vier oorlogen ontketend, die niet alleen enorme materiële schade hebben aangericht, maar ook de onderlinge vijandigheid hebben verscherpt.

Naast oorlog en vernietiging hebben echter ook de constructieve krachten van de vrede een weg voor zichzelf uitgehouwen.

In de loop der jaren is veel goede wil aangewend om de psychologische muur te doorbreken, die maar al te lang een hinderpaal is geweest voor begrip en menselijk contact tussen de Arabische staten en de Israëliërs. Het is een muur van angstaanjagende afmetingen, die president Anwar al-Sadat eens vergeleek met het Great Barrier Reef voor de kust van Australië.

Twee mannen die een essentiële rol hebben gespeeld bij het effenen van de weg naar deze vrede verdienen het genoemd te worden: de voormalige minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger en de president van de Verenigde Staten, Jimmy Carter.

De vredesmissie van Henry Kissinger in het Midden-Oosten ging van start onmiddellijk na de beëindiging van de vierde oorlog tussen Israël enerzijds en Egypte en Syrië anderzijds.

Wij herinneren ons zijn energieke pogingen om de oorlogvoerende partijen in de zogenaamde Jom Kippoer-oorlog bijeen te krijgen voor een vredesconferentie in Genève.

De conferentie kwam er inderdaad, in december 1973, en resulteerde in een akkoord tussen Egypte en Israël over een aantal belangrijke punten, zoals de uitwisseling van gevangenen, de terugtrekking van troepen naar afgebakende zones, veiligheidsgaranties, en andere maatregelen gericht op het consolideren van de wapenstilstand, en met een vredesakkoord als doel op lange termijn.

Het werk van Henry Kissinger bij de bevordering van de akkoorden tussen de oorlogvoerende partijen na de Jom Kippoer-oorlog in 1973 vormde de basis voor de zet van president Jimmy Carter bij de organisatie van de bijeenkomst in Camp David in 1978.

Het dramatische hoogtepunt in de pogingen om tot een vreedzame regeling te komen werd geleverd door de moedige reis van president Anwar al-Sadat naar Jeruzalem op 19 november 1977.

Met zijn gedurfde bezoek aan het Israëlische parlement, de Knesset, hakte president Sadat in één klap de Gordiaanse knoop door.

De weg lag nu open voor de ontmoetingen in Camp David, waar de eerste constructieve stappen werden gezet in de vorm van twee overeenkomsten van fundamenteel belang:
Het kaderakkoord voor vrede in het Midden-Oosten en;
Het kaderakkoord voor het sluiten van vrede tussen Egypte en Israël.

Het is voor hun werk bij het leggen van een basis voor toekomstige vrede tussen deze twee eens vijandige landen dat de president van Egypte, Anwar al-Sadat, en de premier van Israël, Menachem Begin, zijn geëerd met de Nobelprijs voor de Vrede voor 1978.

De vier oorlogen in het Midden-Oosten waren slechts voorbode van nieuwe conflicten, nieuwe materiële vernietiging, en menselijke tragedie.

Te midden van deze duisternis zien we een plotseling licht, en een overwinning wordt behaald zonder oorlog, als President Sadat op weg gaat naar “de Stad van de Vrede”, zoals hij Jeruzalem noemde in zijn historische toespraak in de Knesset.

Zijn uitgestoken hand en aanbod van vrede, vriendschap en samenwerking bepaalt de geest van het kaderakkoord, en wijst de weg naar de realiteit in een definitief vredesakkoord, gebaseerd op normale diplomatieke, economische en culturele banden.

De bouwmeester die verantwoordelijk was voor de brug die geslagen moest worden tussen Egypte en Israël opdat deze twee eens vijandige naties enige kans zouden hebben om samen tot een kaderovereenkomst te komen, was de president van de VS, Jimmy Carter.

President Sadat heeft het belang van deze vitale stap in het werk van het pionieren van een vrede met de volgende woorden beschreven: “Jimmy Carter was de Onbekende Soldaat”.

Met betrekking tot het tweede kaderakkoord van Camp David voor vrede in het Midden-Oosten moeten belangrijke en kennelijk tijdrovende onderhandelingen over de Westelijke Jordaanoever, Gaza en de Golan Hoogvlakte nog worden afgerond.

Alleen de toekomst kan een antwoord op deze vragen geven. Intussen moet de wereld kunnen delen in het geluk van het Egyptische en het Israëlische volk dat, voor het eerst sinds de heroprichting van de Staat Israël in 1948, met succes een akkoord is bereikt dat op lange termijn een reële kans biedt op vrede in een gebied waar de schaduw van de oorlog zo lang heeft rondgewaaid.

Zonder te speculeren over tegenstrijdige theorieën over de werkelijke drijvende krachten die in de geschiedenis aan het werk zijn, is men het er toch algemeen over eens dat twee mannen, de president van Egypte, Anwar al-Sadat, en de eerste minister van Israël, Menachem Begin, een sleutelrol hebben gespeeld in het streven naar vrede tussen twee voormalige vijanden, dat vandaag de dag zo’n bron van voldoening is voor ware vrienden van de vrede over de hele wereld.

Deze twee mannen hebben veel gemeen: zij zijn geboren in een eeuw die gekenmerkt werd door wereldoorlogen en gigantische revoluties, door rassenproblemen en vreemde overheersing.

Beiden zijn actief geweest in de hoofdstroom van de geschiedenis, in haar politieke en sociale conflicten. Vanaf hun vroegste jaren hebben zij zich vereenzelvigd met het lot van hun land, zij hebben gestreden en geleden, in de gevangenis en in werkkampen, voor de soevereiniteit van hun vaderland en voor de vrijheid van de mens.

Hun levens en wegen hebben elkaar gekruist in een vredesdaad die wellicht een nieuw tijdperk inluidt, een toekomst van materiële vernieuwing en vrede, niet alleen voor hun beider landen, maar voor het gehele Midden-Oosten.

President Anwar al-Sadat werd geboren op 25 december 1918. Hij bracht de eerste jaren van zijn jeugd door in het kleine dorp Mit Abul-Kum aan de oevers van de Nijl. Zijn memoires zijn diep doordrongen van zijn intense gevoel van verwantschap met de aarde en het leven in het dorp waar hij geboren was.

Zijn kindertijd wordt samengevat in één lyrische zin: “Alles wat ik meemaakte in Mit Abul-Kum maakte me gelukkig”. Dit omvatte zijn gevoel van eenheid met de natuur, zijn deelname aan het collectieve werk van de boeren, en niet in het minst, het leven in een gezin met een grootmoeder van vaderskant die, hoewel ongeletterd, bekend stond om haar wijsheid.

Vandaag de dag, wanneer hij over zijn grootmoeder spreekt, doet president Sadat dit met zoveel warmte en toewijding dat we onmiddellijk voelen hoe de liefde voor haar nog steeds voortleeft in zijn hart.

Hij herinnert zich nog steeds haar eenvoudige woorden: “Niets is van zo’n groot belang als het feit dat je een kind van deze aarde bent. De aarde kan nooit sterven – daarin ligt het mysterie van de schepping.”

President Sadat omschrijft zijn geloof als volgt: “Ik zal nooit afdwalen, omdat ik met zo’n zekerheid weet dat ik mijn wortels in het dorp heb, diep in de aarde waaruit ik, net als de bomen en andere groeiende dingen, ben voortgekomen.”

Gedurende zijn turbulente leven heeft Sadat behoefte gevoeld aan de innerlijke harmonie en het evenwicht die de affiniteit met de aarde hem heeft gegeven.

Tijdens zijn kinder- en puberjaren stond Egypte onder Britse overheersing.

Al vroeg was Sadat vastbesloten te vechten voor de onafhankelijkheid van zijn land. Daarom koos hij voor het beroep van legerofficier, en samen met Gamal Abdel Nasser, een vriend uit zijn schooltijd, richtte hij in 1939, op 21-jarige leeftijd, een geheime groep officieren op die tot doel had Egypte te bevrijden van buitenlandse overheersing. In de loop van deze strijd werd hij in 1942 gearresteerd en van zijn officiersrang ontdaan. Na een geslaagde ontsnapping uit de gevangenis bleef hij ondergedoken tot hij in 1946 werd gearresteerd en veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf.

In 1950 werd hij weer in het leger opgenomen. In 1952 was Sadat een van de leidende geesten in de Egyptische revolutie die leidde tot de val van koning Faroek.

In 1969 werd hij door president Nasser benoemd tot vice-president van Egypte, en bij de dood van Nasser in 1970 werd hij gekozen tot president van Egypte.

President Sadat heeft zijn land door een moeilijke periode geloodst, waarin zowel oorlog als verregaande economische problemen speelden.

Het is de verdienste van president Sadat dat hij inzag dat de oplossing van belangrijke sociale en economische problemen in zijn eigen land ook de sluiting van een vredesregeling met Israël vereiste.

Al met al getuigde het beleid van president Sadat gedurende al die jaren van een bereidheid om oude problemen te heroverwegen en van moed om de traditionele diplomatieke methoden te doorbreken.

In de dertig voorafgaande jaren zijn de volkeren van het Midden-Oosten bij vier afzonderlijke gelegenheden het slachtoffer geworden van oorlogsgeweld, en leek er geen uitzicht op vrede. De grote bijdrage van president Sadat aan de vrede was dat hij over voldoende moed en vooruitziendheid beschikte om uit deze vicieuze cirkel te breken.

Zijn besluit om in te gaan op de uitnodiging van premier Menachem Begin van 17 november 1977 om op 19 november een vergadering van het Israëlische parlement bij te wonen, was een daad van grote moed, zowel uit persoonlijk als uit politiek oogpunt. Dit was een dramatische breuk met het verleden en een moedige stap voorwaarts naar een nieuw tijdperk.

In Jeruzalem legde Sadat openhartig zijn eisen voor, maar bood in ruil daarvoor erkenning van Israël als staat aan, alsmede verzoening en vrede.

Sadats uitgestoken hand werd aanvaard door Israëls premier, Menachem Begin, de andere hoofdrolspeler in het Camp David-akkoord.

De politieke situatie waarin Menachem Begin werd geboren, in 1913, in de Poolse stad Brest-Litovsk vormde een uitgangspunt en een beslissende leidraad voor zijn turbulente carrière.

De indruk die het gewelddadige en toenemende antisemitisme op hem maakte, voedde bij hem al op jonge leeftijd het verlangen en de vastberadenheid om terug te keren naar het oude thuis van de Joden in Israël.

Terwijl hij rechten studeerde, sloot hij zich aan bij de Joodse Jeugdbeweging. In mei 1939 werd hij gevangen gezet wegens deelname aan een demonstratie voor het recht van de vervolgde Europese Joden om naar Palestina te emigreren. Na een korte periode in de gevangenis vluchtte hij naar Litouwen, in de hoop dat hij vanuit dit land met zijn gezin naar Palestina zou kunnen gaan. De Russische Sovjetbezetting van Litouwen in 1939 verhinderde dit echter. Hij werd gearresteerd en veroordeeld tot acht jaar dwangarbeid in een Siberisch gevangenenkamp.

Na de Duitse aanval op de Sovjet-Unie werd hij vrijgelaten, samen met duizenden andere politieke gevangenen, omdat de autoriteiten hoopten op deze manier voldoende rekruten te kunnen leveren voor een Pools leger dat zou worden ingezet in de strijd tegen het nazisme. Begin sloot zich nu aan bij de Poolse strijdkrachten die op Sovjet-grond werden getraind en naar Transjordanië werden uitgezonden. In 1942 ging hij van dat land naar Palestina, dat toen als Brits mandaatgebied werd bestuurd.

In deze tijd legden de Britse autoriteiten zeer strenge beperkingen op aan immigratievergunningen voor Joden die tijdens de oorlog met uitroeiing in de Duitse gaskamers werden bedreigd.

Menachem Begin zette al zijn energie in om deze strenge regels te omzeilen. Hij sloot zich aan bij de nationale strijdersorganisatie Irgun Zvai Leumi, en klom al snel op tot haar leider.

Gedurende de eerste paar jaar werkte Irgun samen met de Britse autoriteiten in de strijd tegen het Duitse nazisme.

Toen de Britten echter, ondanks de systematische uitroeiing van de Europese Joden door de nazi’s, volhardden in hun immigratiepolitiek voor Palestina, nam Irgun onder Begin’s leiding een meer onverzettelijke lijn aan, en eiste nu niet alleen een open deur voor Joodse vluchtelingen, maar ook het recht op de vestiging van een onafhankelijke Joodse staat.

Vanaf dat moment en tot 1947 voerden Begin en de ondergrondse beweging Irgun een niet aflatende strijd tegen de Britse regering. Op een gegeven moment zetten de Britse autoriteiten een prijs van 30.000 pond op zijn hoofd.

In 1947, toen gevechten uitbraken tussen Arabieren en Joden, werd Irgun eindelijk erkend door de Joodse autoriteiten, en geïntegreerd als een reguliere eenheid in de Joodse militaire organisatie Haganah.

Toen de staat Israël in 1948 een feit werd, richtte Begin zijn eigen politieke partij op, Herut, die radicaal tegenover de Israëlische Arbeiderspartij, Mapai, onder leiding van Ben Gurion stond.

Bij de verkiezingen van 1977 behaalde de conservatieve alliantie, bekend als Likoed, een grote politieke overwinning, en op 21 juni 1977 werd Menachem Begin premier van Israël, en hij was het die, namens de staat Israël, de uitgestoken hand van president Sadat aanvaardde.

Egypte en Israël hebben nu het vooruitzicht dat er een einde komt aan dertig jaar vijandschap, slechts onderbroken door korte periodes van wapenstilstand.

Complexe problemen van internationaal recht – evenals militaire en economische problemen – moeten worden opgelost en oude verdenkingen en vooroordelen moeten worden weggevaagd.

Het is gemakkelijk de aard van deze formidabele taak te omschrijven. Maar kan zij worden opgelost, kunnen geheel nieuwe betrekkingen tot stand worden gebracht tussen de mensen in een gebied waar decennia lang de schaduw van de oorlog alle hoop heeft verduisterd?

In zijn historische toespraak tot de Knesset beantwoordde de vandaag onderscheiden Vredesprijswinnaar Anwar al-Sadat deze vraag met de volgende woorden:

“Ik zeg u waarachtig: wij hebben vandaag een kans op vrede voor ons liggen die de tijd nooit zal herhalen en wij moeten die kans grijpen als wij werkelijk serieus voor vrede willen strijden. Als we deze kans verzwakken of verknoeien, zullen we eindigen in een nieuw bloedbad; hij die heeft samengezworen om deze te verliezen zal de vloek van de mensheid en de geschiedenis op zijn hoofd hebben.”

Bij dezelfde gelegenheid gaf de andere prijswinnaar van vandaag, Eerste Minister Menachem Begin, zijn eigen visie op de mogelijkheden van vrede:

“Wij geloven dat als wij vrede bereiken, echte vrede, wij in staat zullen zijn elkaar bij te staan op alle terreinen van het leven, en een nieuw tijdperk zal worden geopend in het Midden-Oosten: een tijdperk van bloei en groei, van ontwikkeling en vooruitgang, zoals in de oudheid…”

Mannen van goede wil over de hele wereld zullen nu in gedachten deze twee prijswinnaars volgen in hun pogingen deze grote taak van het vestigen van vrede op te lossen.

Deze wens is tot uitdrukking gebracht in het Camp David-akkoord:

“De volkeren van het Midden-Oosten snakken naar vrede, zodat de enorme menselijke en natuurlijke hulpbronnen van de regio kunnen worden aangewend voor het streven naar vrede en zodat dit gebied een model kan worden voor coëxistentie en samenwerking tussen naties.”

Vandaag vieren wij overal ter wereld de dertigste verjaardag van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.

Mag ik de hoop uitspreken dat deze ceremonie voor de Nobelprijs voor de Vrede, die plaatsvindt in ons kleine en winterse land, verscholen nabij de poolcirkel, een blijvende herinnering moge zijn aan de wereld dat het hier was dat vertegenwoordigers van Egypte en Israël elkaar de hand schudden bij de viering van de grootste van alle overwinningen – verzoening en duurzame vrede gebaseerd op de eerbiediging van de mensenrechten en de menselijke waardigheid.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.