Van 1945 tot 1952 verbleven meer dan 250.000 Joodse ontheemden (DP) in kampen en stedelijke centra in Duitsland, Oostenrijk, en Italië. Deze faciliteiten werden beheerd door de geallieerde autoriteiten en de United Nations Relief and Rehabilitation Administration (UNRRA).
De Joodse ontheemden maakten zich in de jaren na de Holocaust onder meer zorgen over het dagelijks leven in de ontheemdenkampen, het zionisme en de emigratie.
Daily Life
Snel na de bevrijding gingen de overlevenden op zoek naar hun familie. UNRRA richtte het Centraal Opsporingsbureau op om overlevenden te helpen familieleden op te sporen die de concentratiekampen hadden overleefd. Openbare radio-uitzendingen en kranten bevatten lijsten van overlevenden en hun verblijfplaats. De poging om families te herenigen ging hand in hand met het stichten van nieuwe families; er waren veel huwelijken en veel geboorten in de DP-kampen.
Scholen werden al snel opgericht en leraren kwamen uit Israël en de Verenigde Staten om de kinderen in de DP-kampen les te geven. Ook het orthodoxe jodendom beleefde een wedergeboorte: in verschillende kampen, waaronder Bergen-Belsen, Foehrenwald en Feldafing, werden yeshivot (religieuze scholen) opgericht. Religieuze feestdagen werden belangrijke gelegenheden voor bijeenkomsten en vieringen. Joodse vrijwilligersorganisaties leverden religieuze artikelen voor dagelijks gebruik en gebruik op feestdagen.
De DP’s veranderden de kampen ook in actieve culturele en sociale centra. Ondanks de vaak erbarmelijke omstandigheden – veel van de kampen waren voormalige concentratiekampen en Duitse legerkampen – waren er al snel tal van sociale en beroepsorganisaties. De journalistiek kwam tot leven met meer dan 170 publicaties. Talrijke theater- en musicalgroepen toerden door de kampen. Atletiekclubs uit verschillende DP centra daagden elkaar uit.
Zionisme
Zionisme (de beweging om terug te keren naar het Joodse vaderland in het toen door de Britten gecontroleerde Palestina) was misschien wel de meest opruiende kwestie van het Joodse DP tijdperk. In toenemende aantallen vanaf 1945-48 kozen de Joodse overlevenden, hun nationalisme versterkt door het gebrek aan autonomie in de kampen en het feit dat er weinig bestemmingen beschikbaar waren, het door de Britten gecontroleerde Palestina als hun meest gewenste bestemming. De Palestijnse vluchtelingen werden een invloedrijke kracht in de zionistische zaak en in het politieke debat over de oprichting van een joodse staat. Zij veroordeelden de Britse belemmeringen voor open immigratie naar Palestina.
In veel DP-kampen werden agrarische opleidingsboerderijen en communes opgericht die de DP’s voorbereidden op het pioniersbestaan. Zionistische jeugdgroepen brachten de jongeren affiniteit met Israël bij. David Ben-Gurion, leider van de Joodse gemeenschap in Palestina, bezocht in 1945 en 1946 verschillende malen de DP-kampen. Zijn bezoeken verhoogden het moreel van de gevangenen en riepen hen op zich in te zetten voor een Joodse staat. Het Joods Agentschap (de feitelijke Joodse autoriteit in Palestina) en Joodse soldaten van de Joodse Brigade van het Britse leger verstevigden de alliantie tussen de DP’s en de zionisten, en hielpen vaak bij illegale immigratiepogingen. Massale protesten tegen het Britse beleid werden dagelijkse kost in de kampen.
Emigratie
Na de bevrijding waren de Geallieerden bereid Joodse ontheemden naar hun huizen te repatriëren, maar veel van hen weigerden of voelden zich niet in staat terug te keren. De Geallieerden beraadslaagden en treuzelden jaren alvorens de emigratiecrisis op te lossen, hoewel sommige Geallieerde functionarissen reeds maanden na de bevrijding oplossingen hadden voorgesteld. Earl Harrison beval in zijn rapport aan President Truman van augustus 1945 een massale volksverhuizing uit Europa aan en hervestiging in het door de Britten gecontroleerde Palestina of de Verenigde Staten. Het rapport was van invloed op President Truman om te bevelen dat bij de immigratiequota’s van de VS voorrang zou worden gegeven aan DP’s, met name weduwen en wezen. Groot-Brittannië beweerde echter dat de Verenigde Staten niet het recht hadden het Britse beleid te dicteren voor zover het de toelating van Joden tot Palestina betrof.
Truman alleen kon de restrictieve Amerikaanse en Britse immigratiequota niet verhogen, maar hij slaagde er wel in druk uit te oefenen op Groot-Brittannië om de Anglo-American Committee of Inquiry te sponsoren. Deze bi-nationale delegatie stelde onder meer voor om 100.000 joodse DP’s tot Palestina toe te laten. De Britse afwijzing van het rapport versterkte de vastberadenheid van veel Joden om Palestina te bereiken en, van 1945-48, bracht de Brihah (“ontsnappings”) organisatie meer dan 100.000 Joden langs Britse patrouilles en illegaal naar Palestina.
Britse zeelieden veroverden veel van de schepen die bij de operaties werden gebruikt en interneerden de passagiers in kampen op het eiland Cyprus. De Britse aanval op één zo’n schip, de Exodus 1947, trok wereldwijde publiciteit en versterkte de steun voor de strijd van de ontheemden om te emigreren.
Op 14 mei 1948 erkenden de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie de staat Israël. Het Congres nam in 1948 ook de Displaced Persons Act aan, die 200.000 ontheemden toestemming gaf de Verenigde Staten binnen te komen. De bepalingen van de wet maakten deze aanvankelijk ongunstig voor de Joodse ontheemden, maar het Congres wijzigde de wet met de DP Act van 1950. Tegen 1952 waren meer dan 80.000 Joodse DP’s naar de Verenigde Staten geëmigreerd onder de voorwaarden van de DP-wet en met de hulp van Joodse organisaties.
Met meer dan 80.000 Joodse DP’s in de Verenigde Staten, ongeveer 136.000 in Israël, en nog eens 20.000 in andere landen, waaronder Canada en Zuid-Afrika, kwam er een einde aan de DP-emigratiecrisis. Bijna alle kampen waren in 1952 gesloten. De Joodse ontheemden begonnen een nieuw leven in hun nieuwe thuislanden over de hele wereld.