Een stabiel geheel van handelingen en reacties van een organisme op een prikkel uit de externe omgeving (prikkel) of uit het organisme zelf (motivatie). De term werd in 1913 in de wetenschap geïntroduceerd door J.B. Watson, die, met de bedoeling van de psychologie “een objectieve experimentele tak van de natuurwetenschappen” te maken, stelde dat deze discipline als enig studieobject de direct waarneembare verschijnselen van het organisme heeft, en als doel de beheersing van het gedrag.
Onlosmakelijk verbonden met het gedrag zijn de ruimtelijke relaties, want het gedrag is een bemiddeling tussen een interne ruimte en een externe ruimte, georganiseerd in een systeem waarvan de consistentie wordt bepaald door “non-contradictie”; de temporele relaties die zich verzamelen rond het geheugen, zonder hetwelk het gedrag geen vorm van continuïteit aanneemt, en ten opzichte waarvan het een werk van reorganisatie verricht, dat zich enerzijds openbaart als een effect van het geheugen en anderzijds als een oorzaak van transformatie; kennisrelaties, omdat gedrag, dat een waarneembaar verschijnsel is, wordt opgenomen in de waarnemer-waarnemer relatie, waardoor de waarnemer de taak krijgt de oorzaak van het waargenomen gedrag (dat intern of extern kan zijn) en het normale gedrag van het waargenomen systeem, d.w.z. gedrag dat in overeenstemming is met zijn waarneming, te definiëren. Aangezien het om een multivariaat verschijnsel gaat, werd het gedrag op verschillende niveaus bestudeerd.