Doelstellingen: De doelen van deze 36-maanden durende studie van kinderen met voor het eerst herkende aanvallen waren: (1) het beschrijven van verschillen in gedragsproblemen tussen kinderen met en zonder eerdere niet herkende aanvallen; (2) het identificeren van verschillen in gedragsproblemen tussen kinderen met aanvallen en hun gezonde broers en zussen; (3) het identificeren van de proporties van kinderen met aanvallen en gezonde broers en zussen die consistent risico liepen op gedragsproblemen gedurende 36 maanden; en (4) het identificeren van risicofactoren voor gedragsproblemen 36 maanden na de eerste erkende aanval. Onderzochte risicofactoren waren demografische variabelen (leeftijd en geslacht van het kind, opleiding van de verzorger), neuropsychologische variabelen (IQ, verwerkingssnelheid), aanvallen (epileptisch syndroom, gebruik van anti-epileptica, herhaling van aanvallen), en gezinsvariabelen (gezinsbeheersing, tevredenheid met gezinsrelaties, ouderrespons).
Methoden: Deelnemers waren 300 kinderen van 6 tot 14 jaar met een eerste erkende aanval en 196 gezonde broers en zussen. Gegevens werden verzameld uit medische dossiers, gestructureerde interviews, zelfrapportage vragenlijsten, en neuropsychologische testen. Gedragsproblemen werden gemeten met de Child Behavior Checklist en het Teacher’s Report Form. De gegevens werden geanalyseerd aan de hand van beschrijvende statistieken en lineaire gemengde modellen.
Resultaten: Kinderen met eerdere niet herkende aanvallen hadden een hoger risico op gedragsproblemen op baseline. Als groep vertoonden kinderen met aanvallen een gestage afname in gedragsproblemen in de loop van de tijd. Kinderen met aanvallen bleken significant meer gedragsproblemen te hebben dan hun broers en zussen na verloop van tijd, en significant meer kinderen met aanvallen (11,3%) dan broers en zussen (4,6%) hadden consistente gedragsproblemen na verloop van tijd. De belangrijkste risicofactoren voor gedragsproblemen bij kinderen, gebaseerd op zowel verzorgers als leerkrachten, waren: minder opleiding van de verzorger, tragere initiële verwerkingssnelheid, vertraging van de verwerkingssnelheid gedurende de eerste 36 maanden, en een aantal gezinsvariabelen, waaronder lagere niveaus van gezinsbeheersing of kindtevredenheid met gezinsrelaties, lagere steun van de ouders voor de autonomie van het kind, en lager vertrouwen van de ouders in hun vermogen om hun kind discipline bij te brengen.
Conclusies: Kinderen met beginnende aanvallen die zich verder normaal ontwikkelen hebben hogere percentages gedragsproblemen dan hun gezonde broers en zussen; echter, gedragsproblemen zijn niet consistent in het risicobereik bij de meeste kinderen gedurende de eerste 3 jaar na het begin van de aanval. Wanneer kinderen gedragsproblemen vertonen, zijn gezinsvariabelen die kunnen worden aangepakt onder meer gezinsbeheersing, ouderondersteuning van de autonomie van het kind, en het vertrouwen van de ouders in hun vermogen om het gedrag van hun kinderen te hanteren.