Gleuven of gleuven in het pijlvormige zijelement van een verbinding voor steek- of gleuflassen moeten worden aangegeven door het lassymbool te plaatsen aan de kant van de referentielijn in de richting van de lezer (A, fig. 3-11).
Gaten of gleuven in het andere zijelement van een verbinding moeten worden aangegeven door het lassymbool te plaatsen aan de kant van de referentielijn weg van de lezer (B, fig. 3-11).
Niet het symbool voor pluggen of gleuflassen mag worden gebruikt om hoeklassen in gaten aan te duiden.
- Plug- of gleuflasschema
- Pijlzijde &Andere zijde Aanduiding van een sleuf- of stekkerlassymbool
- sleuf- of stekkerlassymbool
- Stekker & Sleuflassen aangegeven door pijl op zijkant verbinding
- Afmetingen stekkerlassen
- Afmetingen, details en oppervlaktecontour van plug- of spleetlassen
- Vuldiepte van plug- en sleuflassen
- Oppervlaktecontour van stekkerlassen en gleuflassen
- Oppervlaktecontour van stekkerlassen en gleuflassen
- Afmetingen van sleuflassen
- Details van sleuflassen
Plug- of gleuflasschema
Pijlzijde &Andere zijde Aanduiding van een sleuf- of stekkerlassymbool
sleuf- of stekkerlassymbool
Stekker & Sleuflassen aangegeven door pijl op zijkant verbinding
Afmetingen stekkerlassen
Afmetingen van stekkerlassen moeten worden weergegeven aan dezelfde kant van de referentielijn als het lassymbool. De afmetingen van een las moeten links van het lassymbool worden weergegeven.
De opgenomen hoek van de verzinking van pluggenlassen moet de standaard van de gebruiker zijn, tenzij anders aangegeven.
De inbegrepen hoek van de verzinking, wanneer niet de standaard van de gebruiker, moet of boven of onder het lassymbool worden getoond (A en C, fig. 3-34).
De steek (hart-op-hart afstand) van pluggenlassen moet rechts van het lassymbool worden getoond.