Het werk van het “scheppingsmandaat” (Genesis 1:28, 2:15) | Bijbelcommentaar

In onze beschrijving van Gods schepping van de mensheid naar zijn beeld (Gen. 1:1-2:3) en de toerusting van de mensheid om naar dat beeld te leven (Gen. 2:4-25), hebben we onderzocht hoe God mensen schept om heerschappij uit te oefenen, vruchtbaar te zijn en zich te vermenigvuldigen, Gods voorziening te ontvangen, in relaties te werken en de grenzen van de schepping in acht te nemen. We hebben opgemerkt dat dit vaak het “scheppingsmandaat” of het “cultuurmandaat” wordt genoemd, waarbij Genesis 1:28 en 2:15 er in het bijzonder uitspringen:

God zegende hen en God zei tegen hen: “Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u, vult de aarde en onderwerpt haar; en heerst over de vissen in de zee en over de vogels in de lucht en over al wat leeft dat zich op de aarde beweegt.” (Gen. 1:28)

De Here God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te onderhouden. (Gen. 2:15)

Grassfed Burger Franchiser ziet werk als Gods mandaat om de tuin te onderhouden (Klik om te bekijken)

Het gebruik van deze terminologie is niet essentieel, maar het idee waar het voor staat lijkt duidelijk in Genesis 1 en 2. Vanaf het begin heeft God de mens bedoeld als zijn junior partner in het werk om zijn schepping tot vervulling te brengen. Het ligt niet in onze aard om tevreden te zijn met de dingen zoals ze zijn, om in onze behoeften te voorzien zonder te werken, om lang nietsdoen te verdragen, om te zwoegen in een systeem van oncreatieve regimentering, of om in sociaal isolement te werken. Kortom, wij zijn geschapen om als subscheppers te werken in relatie met andere mensen en met God, afhankelijk van Gods voorziening om ons werk vruchtbaar te maken en met inachtneming van de grenzen die in zijn Woord gegeven zijn en die in zijn schepping zichtbaar zijn.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.