John 1KJV 1960

Het vleesgeworden Woord

1 In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.

2 Dit was in het begin bij God.

3 Alle dingen zijn door hem gemaakt, en zonder hem is niets gemaakt wat gemaakt is.

4 In Hem was leven, en het leven was het licht der mensen.

5 Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft er niet tegen gezegevierd.

6 Er was een man, van God gezonden, wiens naam was Johannes.(A)

7 Deze kwam tot een getuige, opdat hij van het licht getuigenis zou afleggen, opdat allen door hem zouden geloven.

8 Hij was niet het licht, maar opdat hij van het licht getuigen zou.

9 Dat ware licht, dat ieder mens verlicht, zou in deze wereld komen.

10 Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt, maar de wereld kende Hem niet.

11 Hij kwam tot de zijnen, en de zijnen ontvingen Hem niet.

12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, hun, die in Zijn Naam geloven;

13 Die geboren zijn, niet uit bloed, noch uit de wil des vleses, noch uit de wil des mensen, maar uit God.

14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond, (en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, de heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders) vol van genade en waarheid.

15 En Johannes getuigde van Hem, en riep, zeggende: Deze is het, van wie ik gezegd heb: Die na mij komt, is vóór mij; want hij was vóór mij.

16 Want van zijn volheid hebben wij allen ontvangen, en genade op genade.

17 Want de wet is door Mozes gegeven, maar genade en waarheid zijn door Jezus Christus gekomen.

18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, heeft Hij Hem bekend gemaakt.

Testimonium van Johannes de Doper

19 Dit is het getuigenis van Johannes, toen de Joden priesters en Levieten uit Jeruzalem zonden om hem te vragen, zeggende: Wie zijt gij?

20 Hij bekende, en ontkende niet, maar bekende: Ik ben de Christus niet.

21 En zij vroegen hem: Wat dan? Zijt gij Elias?(B) Hij zeide: Dat ben ik niet; zijt gij de profeet?(C) En hij antwoordde: Neen.

22 Zij zeiden tot hem: Wie zijt gij dan? Opdat wij antwoord mogen geven aan hen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelf?

23 En hij zeide: Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maak den weg des Heren recht, gelijk de profeet Jesaja gezegd heeft.(D)

24 En zij, die gezonden werden, behoorden tot de Farizeeën.

25 En zij vroegen hem, en zeiden tot hem: Waarom doopt gij dan, zo gij niet zijt de Christus, noch Elias, noch de profeet?

26 Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met water, maar in het midden van u is iemand, die gij niet kent.

27 Dit is hij die na mij komt, hij die voor mij is, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken.

28 Deze dingen vonden plaats te Bethabara aan gene zijde van de Jordaan, waar Johannes doopte.

Het Lam Gods

29 De volgende dag zag Johannes Jezus tot zich komen, en zeide: Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.

30 Deze is het van wie ik zeide: Na mij komt een mens, die vóór mij is, want hij was vóór mij.

31 En ik kende hem niet; maar opdat hij aan Israël openbaar zou worden, daarom kwam ik dopen met water.

32 Johannes getuigde ook, zeggende: Ik zag de Geest nederdalen uit den hemel als een duif, en die bleef op Hem.

33 En ik kende hem niet; maar Hij, Die mij gezonden heeft om met water te dopen, dezelve zeide tot mij: Op Wie gij de Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven, dezelve is het, Die met den Heiligen Geest doopt.

34 En ik zag Hem, en heb getuigd, dat deze de Zoon van God is.

De eerste discipelen

35 De volgende dag was Johannes er weer, en twee van zijn discipelen.

36 En Jezus ziende, die voorbij wandelde, zeide hij: Zie, het Lam Gods.

37 En de twee discipelen hoorden hem spreken, en zij volgden Jezus.

38 En Jezus Zich omkerende, en ziende, dat zij Hem volgden, zeide tot hen: Wat zoekt gij? En zij zeiden tot hem: Rabbi (vertaald: Meester), waar woont gij?

39 En Hij zeide tot hen: Kom en zie. En zij gingen heen en zagen waar Hij woonde, en bleven die dag bij Hem, want het was omstreeks het tiende uur.

40 En Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die Johannes gehoord hadden, en Jezus gevolgd waren.

41 En hij vond eerst zijn broeder Simon, en zeide tot hem: Wij hebben den Messias (dat is vertaald, den Christus) gevonden.

42 En hij bracht hem tot Jezus. En Jezus, hem aankijkend, zeide: Gij zijt Simon, zoon van Jonas; gij zult genoemd worden Cephas (hetgeen betekent Petrus).

Jezus roept Filippus en Nathanaël

43 En de volgende dag ging Jezus Galilea binnen, en vond Filippus, en zeide tot hem: Volg Mij.

44 En Filippus was van Bethsaida, de stad van Andreas en Petrus.

45 En Filippus vond Nathanaël, en zeide tot hem: Wij hebben Hem gevonden, van Welken Mozes geschreven heeft in de wet, en in de profeten, namelijk Jezus, de zoon van Jozef, van Nazareth.

46 Nathanael zeide tot hem: Kan er iets goeds uit Nazareth voortkomen? Filippus zei tegen hem: Kom en zie.

47 En toen Jezus Nathanaël tot zich zag komen, zeide hij van hem: Zie, waarlijk een Israëliet, in wien geen bedrog is.

48 En Nathanael zeide tot hem: Vanwaar kent gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer Filippus u riep, toen gij onder den vijgeboom waart, zag ik u.

49 Nathanaël antwoordde en zeide tot Hem: Rabbi, Gij zijt Gods Zoon; Gij zijt de Koning van Israel.

50 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik tot u zeide: Ik zag u onder de vijgeboom, gelooft gij? Grotere dingen dan deze zult gij zien.

51 En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Hiernamaals zult gij de hemel geopend zien, en de engelen Gods opstijgen en nederdalen(E) op de Zoon des mensen.

Voetnoten

  1. Johannes 1:42 Van respectievelijk het Aramese en het Griekse woord steen.
  2. Johannes 1:42 Van het woord steen in het Aramees en Grieks, respectievelijk.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.