Struisvarkentje (Potamochoerus larvatus)
Status: Least Concern ver 3.1
Pop. trend: stabiel
Drie ondersoorten worden erkend.
Subsoorten en verspreiding (zie kaart).
P. l. hassama Heuglin,1863 – E-Afrika, met bekende exemplaren uit Ethiopië, Z-Soedan, E-Democratische Republiek Congo, Rwanda, Burundi,Uganda, Kenia, en Tanzania.
P. l. somaliensis deBeaux, 1924 – Tana, Juba, en ScebeliRivers in NE Kenia en Somalië.
P. l. koiropotamus Desmoulins, 1831 – benedenloop Congorivier (linkeroever), Angola, Zimbabwe, Zambia, Malawi, Mozambique, Botswana, Swaziland, de Caprivi-regio in Namibië, en Zuid-Afrika.
In Angola en Zuid-Afrika komen geïsoleerde populaties Bushpig voor. De soort komt ook voor in Madagaskar (zie foto hieronder) en op de Comoren, maar de taxonomische situatie aldaar is nog onopgelost. Men denkt dat de soort in het verleden is geïntroduceerd, maar morfologisch kunnen de populaties op het vasteland en op de eilanden worden onderscheiden, en er is een bijkomend onderscheid tussen twee morfologieën in Madagaskar: P. l. larvat in Mayotte en NW Madagascar en P. l. hovain het oosten. Dit kan erop wijzen dat de soort niet door de mens is geïntroduceerd, of op verschillende tijdstippen is geïntroduceerd vanuit verschillende bronpopulaties. Tot deze kwestie is opgehelderd, worden de Madagaskar-rassen niet officieel als ondersoorten erkend.
Descriptivenotes. Kop-lichaam 100-150 cm, staart 30-40 cm, gewicht 50-115 kg. De bosvarkens hebben een compact lichaam met korte poten, een afgeronde rug en een langgerekte snuit. De vacht is zeer variabel van kleur, van blond, bleekrood of roodbruin tot donkerbruin of bijna zwart. De kleur kan variëren naar gelang van geslacht, leeftijd, regio of individu, en deze aanzienlijke variatie in lichaamskleur heeft geleid tot de beschrijving van vele variantrassen. Hij heeft over het algemeen een blekere kop met witte gelaatstrekken. De lichaamsharen zijn lang en dun maar langgerekt tussen het voorhoofd en de staart, en vormen een witte, grijzige rugkam. Hij heeft een lange pluimstaart. Pasgeborenen zijn donkerbruin van kleur met overlangse strepen of rijen lichtere vlekken. Volwassen mannetjes vertonen knobbelpatronen en eelt op de snuit. Vrouwtjes hebben zes paar mammae. Er zijn duidelijke verschillen tussen de ondersoorten, bijvoorbeeld op basis van de kleur en de gemiddelde lengte van de mannetjes-schedel, maar er zijn ook aanwijzingen dat er plaatselijk intergradatie tussen de ondersoorten kan voorkomen. Gebitsformule: I 3/3, C 1/1, P 4/3, M 3/3 = 42. De slagtanden zijn zeer klein (gemiddeld 7-6 cm), maar de onderste slagtanden zijn groot (9-16-5 cm) en de tanden zijn scherp. Chromosomen: 2n = 34. Levensduur: 20 jaar.
Habitat.De boszwijn is ecologisch gescheiden van de Red River Hog: binnen gebieden van coëxistentie (zoals het Albertine Rift), leeft P.larvatus op grotere hoogte en P.porcus in laaglandbossen. Elders worden de twee soorten gescheiden door ecologische barrières zoals de Congorivier. De bosvarkens komen voor in een brede waaier van beboste en beboste habitats, van zeeniveau tot montaan bos (tot 4000 m op de Kilimanjaro), met een uitgesproken voorkeur voor valleibodems met zachte bodem en dichte vegetatie. Er zijn opvallende verschillen in habitat tussen de ondersoorten, waarbij bijvoorbeeld het hassama-ras vooral voorkomt in hoger gelegen bosgebieden en het somaliensis-ras de voorkeur geeft aan rivierbossen.
Voeding en voedsel. Deze soort is omnivoor en heeft een groot aanpassingsvermogen. Hij is waarschijnlijk een belangrijke zaadverspreider. Boszwijnen eten wortels, knollen, bollen, maïs, zwammen, fruit, eieren, ongewervelde dieren, vogels, kleine zoogdieren en aas. In Oeganda heeft men Bushpigs groepen apen zien volgen terwijl ze foerageerden en zich voedden met weggegooid fruit. Ze maken veel gebruik van hun snuit om te wroeten naar larven, wormen en ondergrondse plantendelen. Plaatselijk kan het wroeten van bosspitsmuizen ertoe leiden dat grote gebieden worden omgeploegd en ontdaan van begroeiing. In gecultiveerde gebieden kunnen ze in korte tijd ernstige schade toebrengen aan gewassen.
Activiteitspatronen. De bosvarkens zijn overwegend nachtdieren, die overdag rusten onder dichte begroeiing. Nesten voor het grootbrengen van jongen of tijdens het regenseizoen worden gebouwd in de koelere delen van hun verspreidingsgebied. In de zuidelijke Kaap, Zuid-Afrika, zijn ze in de koudere maanden overwegend overdag actief, wat erop wijst dat de temperatuurregeling een belangrijke factor is die het activiteitsritme beïnvloedt. De populatiedichtheid wordt geregeld door een brede waaier van roofdieren, waaronder de mens, de leeuw, het luipaard, de gevlekte hyena, de python en arenden. Moedig en gevaarlijk als ze in het nauw gedreven worden; familieberen en zeugen verdedigen biggen coöperatief en agressief. Het vechtgedrag omvat frontale en laterale houdingen met opgerichte rugkam, snuitboksen en voorhoofdschuiven. Varkens rennen snel en zwemmen gemakkelijk. De reukzin en het gehoor zijn zeer goed, maar het gezichtsvermogen is matig.
Verplaatsingen, leefgebied en sociale organisatie. In Zuid-Afrika bezetten groepen ruimtelijk exclusieve leefgebieden van 3 tot 10 km² met dagelijkse verplaatsingen van 0-5 tot 6 km.De populatiedichtheid varieert van 0-3 tot 10-1 dieren per km². Zij leven in familieverband van 6 tot 12, geleid door een dominant mannetje, met één of meer wijfjes en hun jongen. In tegenstelling tot andere wilde zwijnen spelen de volwassen mannetjes een actieve rol bij het grootbrengen en verdedigen van de jongen. Andere mannetjes worden agressief verjaagd en territoriale ontmoetingen worden gekenmerkt door geritualiseerd vertoon en geurmarkering. De mannetjes verlaten de geboortegroep en oude mannetjes kunnen solitair zijn, terwijl de wijfjes in hun geboortegebied blijven.
Voortplanting. De geslachtsrijpheid wordt bereikt op 18-21 maanden. Het broeden kan het hele jaar door plaatsvinden, maar de meeste jongen worden geboren aan het eind van het droge seizoen of aan het begin van het natte seizoen. Draagtijd: 120-127 dagen. Vlak voor de geboorte trekken de wijfjes zich terug in een beschut nest of hol. Gemiddeld aantal jongen: 3-4, met een maximum van 10. Pasgeborenen wegen 700-800 g. Het spenen begint na 2-4 maanden.
Status en instandhouding. Niet opgenomen in de CITES-bijlagen. Struikvarkens zijn op de Rode Lijst van de IUCN geclassificeerd als Least Concern, omdat de soort relatief wijdverspreid is, algemeen voorkomt en er geen belangrijke bedreigingen zijn waarvan wordt aangenomen dat ze tot een aanzienlijke afname van de populatie leiden. Hoewel het bosvarken nog steeds relatief wijdverspreid is, is zijn verspreiding in bepaalde regio’s fragmentarisch. Het wordt steeds zeldzamer buiten de beschermde gebieden en er wordt op grote schaal op gejaagd, hetzij voor eigen gebruik, hetzij voor de commerciële handel in bushmeat op de plaatselijke, meestal stedelijke markten. Wordt ook bejaagd als een plaag in de landbouw of omdat hij een vector is van veeziekten zoals de Afrikaanse wijnpest, de nagana-epidemie en de slaapziekte. Het kappen van beboste gebieden en de omschakeling naar akkerland hebben deze soort in sommige gebieden ten goede gekomen.
Tekst aangepast van: Meijaard, E., J. P. d’Huart, and W. L. R. Oliver. 2011. Familie Suidae (Varkens). Pagina’s 248-291 in D. E. Wilson, and R. A. Mittermeier, editors. Handbook of the Mammals of the World. Vol 2. Zoogdieren met hoeven. Lynx Edicions, Barcelona, Spain.
Bibliografie
Cooper, S.M. & Melton, D.A. (1988). De bushpigas een probleemdier in suikerriet. South African Journal of Wildlife Research18: 149-153.
de Beaux, O. (1924). Beitrag zur Kenntnis derGattung Potamochoerus Gray. ZoologischesJahrbuch 47: 379-504.
Duckworth, J.W. (1992). Sighting frequencies of nocturnal mammals in an Ethiopian Rift Valley National Park. African Journal of Ecology 30: 90-97.
Estes, R. (1991). The Behavior Guide to AfricanMammals. Berkeley en Los Angeles. The University of California Press.218-221.
Ghiglieri, J.P., Butynski, T.M., Struhsaker, T.T. Leland, L., Wallis,S.J. & Waser, P. (1982). Bush Pig, Potamochoerus porcus, polychromatism and ecology in Kibale Forest, Uganda. African Journal of Ecology 20: 231-236.
Grubb, P. (1993). The Afrotropical Suids Phacochoerus, Hylochoerus, and Potamochoerus. Pp. 66-75 in Pigs, Peccaries, and Hippos. Statusonderzoek en Actieplan voor het Behoud, onder redactie van W.L.R. Oliver. Gland, Zwitserland: International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN).
Kingdon, J. (1997). The Kingdon Field Guide to AfricanMammals. London and New York:Academic Press and Natural World.
Laurance, W.F., Croes, B.M., Tchignoumba, L., Lahm, S.A.,Alonso, A., Lee, M.E., Campbell, P. & Ondzeano, C. (2006). Impacts of roads and hunting on central African rainforest mammals. Cons.Biol. 20: 1251-1261.
Melton, D.A., Cooper, S.M. & Whittington, A.E. (1989). Het dieet van bushpigs in een suikerriet-agro-ecosysteem. South African Journal of Wildlife Research 19: 48-51.
Nielsen, M.R. (2006). Importance, cause and effect of bushmeat hunting in the Udzungwa Mountains, Tanzania: Implications for community based wildlife management. Biological Conservation 128: 509-516.
Nummelin, M. (1990). Relative habitat use of duikers, bush pigs, and elephants in virgin andselectively logged areas of the Kibale Forest, Uganda. TropicalZoology 3: 111-120.
Seydack,A.H.W. (1991). Monographie des Buschschweines (Potamochoerus porcus). Bongo, Berlijn 18: 85-102.
Seydack, A.H.W. (2008). Potamochoerus larvatus. In: IUCN 2009. IUCN Rode Lijst van Bedreigde Soorten. Versie 2009.2. Gedownload op 08 maart 2010.
Seydack, A.H.W. (2013). Potamochoerus larvatus Bushpig; pp 32-36. in: Kingdon, J. & Hoffmann, M. (eds) 2013. Zoogdieren van Afrika: Volume VI. Varkens, Nijlpaarden, Chevrotain, Giraffen, Herten en Runderachtigen. Bloomsbury Publishing, London.
Skinner, J.D.,Breytenbach, G.J. & Maberly, C.T.A. (1976). Observations on the ecology and biology of the bushpig Potamochoerus porcus Linn.in the Northern Transvaal. South African Journal of Wildlife Research 6: 123-128.
Sowls, L.K.& Phelps, R.J. (1968). Observations on the African bushpig, Potamochoerus porcus Linn. In Rhodesia. Zoologica 53: 75-84.
Stuart, C.T. (1985). A note on the bushpig, Potamochoerusporcus, in the Cape Province, South Africa. Naturalist 29: 37-40.
Vercammen, P.,Seydack, A.H.W. & Oliver, W.L.R. (1993). De Struikvarkens (Potamochoerus porcus en P.larvatus). Pp. 93-101 in Varkens, pekari’s en nijlpaarden: Statusonderzoek en Actieplan, onder redactie van W.L.R. Oliver. Gland, Zwitserland: IUCN.