Lester Frank Ward (1841-1913) was een Amerikaans paleobotanicus, socioloog en pedagoog. Hij was de belangrijkste Amerikaanse tegenstander van het sociaal-darwinisme en van een onmachtige overheid.
Lester Ward werd geboren in Joliet, III, op 18 juni 1841. Hij behaalde in 1869 een bachelor of arts-graad aan de George Washington University en in 1873 een master. Van 1865 tot 1872 was hij werkzaam bij het Ministerie van Financiën van de V.S. en van 1881 tot 1888 was hij assistent en vervolgens hoofd-paleontoloog bij het U.S. Geological Survey. Hij deed veel onderzoek op het gebied van geologie en paleobotanie, maar raakte ook sterk geïnteresseerd in de sociologie als opkomende discipline. Zijn gepubliceerde werken in de sociologie werden zo goed ontvangen dat hij, zonder academische positie, in 1906 en 1907 werd verkozen tot voorzitter van de American Sociological Society. In 1906 werd Ward professor in de sociologie aan de Brown University. Hij overleed in Washington op 18 april 1913.
Ward benaderde de menselijke samenleving vanuit twee invalshoeken. Ten eerste analyseerde hij, als succesvol botanicus, ontwikkelingen in sociale organisatie in termen van energie, en combinaties en specialisatie in het gebruik van energie. Deze thema’s werden voor het eerst gepresenteerd in zijn Dynamische Sociologie (1883) en Zuivere Sociologie (1903). Maar Ward benadrukte ook de rol van gevoelens, motieven, en de wil in sociale zaken. Dit werd uitgebreid besproken in Psychic Factors in Civilization (1893).
In alle eerder genoemde werken probeerde Ward de hele geschiedenis van de mensheid te vereenvoudigen als een betrekkelijk blinde maar enigszins progressieve evolutie van sociale orde door middel van conflict en oplossing van conflict, door middel van compromissen en verschillende graden van samenwerking (de z.g. genesis-theorie). Hoewel een voorbode in het laatste deel van de Zuivere Sociologie, werd Ward’s theorie van telesis aanzienlijk uitgebreid in zijn Toegepaste Sociologie (1906). Deze theorie stelde dat de vruchten van eerdere sociale verworvenheden het vermogen van de mens mogelijk maakten om verdere evolutie te sturen door rationele inspanning en verworven intelligentie.
Dientengevolge was Ward sterk gekant tegen de laissez-faire benadering van de overheid en beschouwde hij onderwijs als het primaire mechanisme van voortdurende menselijke vooruitgang. Kortom, Ward liep vooruit op de ontwikkeling van moderne overheidsverantwoordelijkheden (de verzorgingsstaat), planning, en de uitbreiding van het formele onderwijs als een trechter voor maximale participatie van burgers in publieke zaken.
Ward belichaamde de “geëngageerde” of betrokken intellectueel die kennis waardeert voor de toepassing ervan bij de oplossing van sociale problemen. Hij was een groot voorstander van samenwerking tussen het welzijnswerk en de sociale wetenschappen – hoewel een divergentie tussen de twee kenmerkend was voor de laatste decennia van zijn leven. De beweging naar een nauwere alliantie tussen sociale wetenschap en sociale praktijk is een stille rechtvaardiging van de visies van een lang verwaarloosde sociale profeet.
Verder lezen
Israel Gerver, Lester Frank Ward (1963), bevat geselecteerde gedeelten van Ward’s geschriften en een korte biografische schets. Een uitgebreide verzameling van Ward’s essays en geselecteerde uittreksels, samen met een goed onderbouwde interpretatie van zijn denken, staat in Henry S. Commager, Lester Ward and the Welfare State (1967). Een volledige biografie en interpretatie van Ward is Samuel Chugerman, Lester Frank Ward: The American Aristotle (1939).