Marcus 9:14-29. Zie over Mattheüs 17:14-21. Vergelijk. Lucas 9:37-43. Het verhaal van Marcus is origineler, karakteristieker, frisser en, voor het grootste deel, gedetailleerder dan de andere twee.
συζητ.] volgens Marcus 9:16-18, naar aanleiding van de omstandigheid dat de discipelen niet in staat waren geweest de genezing te verrichten, en dus betreffende hun macht van wonderen die nu zo twijfelachtig was.
ἐξεθαμβ.] zij waren zeer verbaasd (Orph. Arg. 1217; Sir. 30:9; Polyb. xx. 10. 9 : ἔκθαμβοι γεγονότες; in het N. T. alleen door Marcus gebruikt). Maar bij wat? Euthymius Zigabenus laat de keuze open tussen twee verklaringen: òf bij de nadering van Jezus zo precies op het juiste moment, òf bij de helderheid van Zijn gelaat (καὶ γὰρ εἰκὸς ἐφέλκεσθαί τινα χάριν ἐκ τῆς μεταμορφώσεως, comp. Bengel, de Wette, Bisping). Maar dit laatste moet zijn uitgedrukt; bovendien zou deze oorzaak van verbazing eerder zijn gevolgd door een op een afstand blijven dan door een προστρέχειν en ἀσπάζειν. Vandaar (comp. ook Bleek) dat de eerste uitleg van Euthymius Zigabenus (comp. Theophylact en Victor Antiochenus), in overeenstemming met het verband, de voorkeur verdient. Het was de verwondering van vreugdevol geschrokken verbazing, dat, terwijl de discipelen, die niet hadden kunnen helpen, zich in zo’n kritieke situatie bevonden, zoals ook de vader met zijn ongelukkige zoon, juist op dat moment de machtige wonderdoener Zelf hen te hulp kwam. Volgens Fritzsche, wordt er algemeen aangeduid: “quanta fuerit Jesu … et admiratio in plebe et veneratio.” Veel te algemeen en los van de context. Volgens Lange wordt bedoeld: “het terugdeinzen van een schare, die enigszins godslasterlijk was geworden, bij het plotseling opkomen van een uiting van straf”. Maar Marcus heeft niets van deze psychologische vooronderstellingen, en προστρέχοντες κ.τ.λ. is daarmee niet in overeenstemming. Volgens Baur, Markusev. p. 70, heeft Marcus aan het volk slechts de indruk toegeschreven, “waarmee hij zelf de Heer vergezelde, toen Hij neerdaalde van de berg der verheerlijking”. Met dergelijke wijzen van handelen is alle exegese ten einde.
Markus 9:16. ἐπηρώτ. αὐτούς] Deze αὐτούς kan niet zonder willekeur naar iemand anders worden verwezen dan naar degenen die onmiddellijk daarvoor zijn genoemd – dus naar het volk, dat dienovereenkomstig moet worden opgevat, Markus 9:14, als eveneens deelhebbend aan de ΣΥΖΗΤΕῖΝ, zodat daar ΣΥΖΗΤΟῦΝΤΑς ook gezamenlijk geldt voor de ὌΧΛΟΝ ΠΟΛΎΝ. Zo ook Bleek; comp. Ewald. De gebruikelijke verwijzing naar de ΓΡΑΜΜΑΤΕῖς moet dus worden verworpen (hoewel Fritzsche deze overneemt, en Lange, die echter uitgaat van een sympathieke deelname van het volk); en zo ook de verwijzing naar de discipelen en schriftgeleerden (Griesbach, Paulus, Kuinoel), of alleen naar de discipelen (Mill, Bengel). Uit de bovenstaande verwijzing blijkt tegelijkertijd dat in wat volgt niet πρὸς αὑτούς (zo gewoonlijk; vandaar ook de lezingen πρὸς ἑαυτούς, A א*, en ἘΝ ὙΜῖΝ, D, Vulg.), maar ΠΡῸς ΑὐΤΟΎς (met Bengel, Fritzsche, Lachmann, Tischendorf), omdat ΑὐΤΟΎς, net als ΑὐΤΟῖς in Marcus 9:14, op de discipelen van toepassing is.
Markus 9:17. De vader, die tot deze ὌΧΛΟς wordt gerekend, begint te spreken in de natuurlijke impuls van het vaderlijk hart, niet alsof geen ander zich daaraan gewaagd zou hebben (Euthymius Zigabenus, Bengel, de Wette). Hij wordt, in een treffende omschrijving van het gebeurde, aangeduid als ΕἿς ἘΚ Τ. ὌΧΛΟΥ, omdat hij zich door zijn uitspraak voor het eerst als vader toont.
ΠΡΌς ΣΕ] dat wil zeggen, daarheen, waar ik Uw aanwezigheid mocht vermoeden, omdat Uw discipelen daar waren.
ἌΛΑΛΟΝ] volgens het gezichtspunt, dat de toestand van de zieke het gevolg is van dezelfde toestand in de demon. Vergelijk. Lucas 11:14; Wetstein in loc.
Markus 9:18. καὶ ὅπου ἂν κ.τ.λ.] en overal waar hij hem in zijn macht heeft gekregen. De bezetenheid (Markus 9:17) wordt niet opgevat als constant, maar als zodanig dat de demon de zieke (epilepticus) nu eens verlaat, en dan weer in hem terugkeert (Mattheüs 12:44), en hem vastgrijpt, enz. Vandaar Markus 9:35: ΜΗΚΈΤΙ ΕἸΣΈΛΘῌς ΕἸς ΑὐΤΌΝ. De ἜΧΟΝΤΑ van Markus 9:17 is hiermee niet in tegenspraak (de Wette), want de zoon had de demon – ook al verliet deze hem met tussenpozen – zolang de μηκέτι εἰσέλθῃς nog niet gerealiseerd was.
ῥήσσει] scheurt hij hem, welke krampachtige uitwerking niet nauwkeuriger te omschrijven is (Euthymius Zigabenus en vele anderen: ΚΑΤΑΒΆΛΛΕΙ ΕἸς ΓῆΝ). Zie over het woord, Ruhnken, ep. crit. I. p. 26; Duncan, Lex., ed. Rost, p. 1016. Vergelijk ῬΆΣΣΕΙΝ (van de gladiatoren); Salmasius, ad Ach. Tat. p. 657; en Jacobs, p. 821.
ἀφρίζει] verandering van het onderwerp; Winer, p. 556 . Het blijvende gevolg van deze paroxysmen is: ξηραίνεται, wordt verdord, verkwist. Vergelijk. Markus 3:1. Zie in het algemeen de beschrijving van de morbus comitialis in Celsus, III. 23.
εἶπον … ἵνα] Ik vertelde het … dat zij.
Markus 9:19. ΑὐΤΟῖς] de discipelen, Markus 9:18. Zie voorts Mattheüs 17:17.
Markus 9:20. ἸΔῺΝ ΑὐΤῸΝ Κ.Τ.Λ.] toen de demoniak (niet: de demon, Bleek) Jezus had aangekeken, verscheurde de demon hem (de zieke). Over het anacoluthische gebruik van het nominatief deelwoord, zie Matthiae, ad Eurip. Phoen. 283; Bernhardy, p. 479; Winer, p. 501 . Comp. ook Nägelsbach, Anm. z. Ilias, ed. 3, p. 385 f.
ἐπὶ τ. γῆς] behoort tot ΠΕΣΏΝ (comp. Markus 14:35; Xen. Cyr. iv. 5. 54).
Markus 9:21-24. Het is alleen de speciaal grafische Marcus die deze dialoog heeft.
Markus 9:21. ὡς] Tijdsdeeltje: hoe lang geleden is het, toen dit hem overviel?
Markus 9:22. ΚΑῚ ΕἸς ΠῦΡ] zelfs in het vuur. Ook in Johannes 15:6 is het lidwoord niet nodig (in tegenstelling tot Fritzsche), hoewel kritisch geattesteerd.
εἴ τι δύνῃ] Euthymius Zigabenus zegt terecht: ὁρᾶς, πῶς οὐκ εἶχε πίστιν ἀδίστακτον. Vandaar het antwoord van Jezus in Markus 9:23; vandaar ook de uitlating van de vader in Markus 9:24, die vond dat zijn geloof niet sterk genoeg was. Over de vorm δύνῃ in plaats van δύνασαι, zie Lobeck, ad Phryn. p. 359.
ἩΜῖΝ] de vader van het gezin spreekt.
Markus 9:23. Na weglating van πιστεῦσαι (zie de kritische opmerkingen), moet τὸ εἰ δύνῃ beschouwd worden (Winer, p. 163, 506 ) als nominatief absoluut: Het “indien gij kunt” … “Alles is mogelijk voor hem, die gelooft”, d.w.z. voor zover het uw juist uitgesproken “indien gij kunt” betreft, hangt de zaak af van het geloof; de gelovige is in staat om alles te bereiken. Het lidwoord dat de ΕἸ ΔΎΝῌ inhoudelijk omsluit (Kühner, § 492) neemt het zojuist door de vader gesproken woord op, en legt het met levendige nadruk zonder het met de verdere constructie te verbinden, om de vervulling ervan aan het eigen geloof van de verzoeker te verbinden. Griesbach, Tischendorf, Ewald nemen ΤῸ ΕἸ ΔΎΝῌ vragend, en πάντα δύν. τ. πιστ. als antwoord daarop: “Tune dubitans si potes aiebas? Nihil non in ejus, qui confidat, gratiam fieri potest,” Griesbach. Comp. Ewald: Vraagt gij, dat: indien gij kunt? enz. Maar de veronderstelling van een vraag wordt niet aangegeven door het niet-vragende adres van de vader (vanwaar we ΤΊ ΤῸ ΕἸ ΔΎΝῌ, of iets dergelijks, hadden moeten verwachten), en dus zijn we niet gerechtvaardigd in het mentaal voorzien van een aiebas of askest thou? Comp. Bornemann in de Stud. u. Krit. 1843, p. 122. Bij de Recepta πιστεῦσαι of δύνῃ is de uitleg: indien gij kunt geloven (Ik zal u helpen); alles is mogelijk, enz., bij welke uitleg echter de τό zonder rechtvaardiging buiten beschouwing wordt gelaten, alsof deze geen betekenis had (maar vergelijk Mattheüs 19:18; Lukas 22:37), en slechts wordt genomen “als een teken van aanhaling van het directe discours” (de Wette). Zo ook Linder in de Stud. u. Krit. 1862, p. 559. Lachmann plaatst helemaal geen punt na πιστεῦσαι, en we zouden het dus kunnen uitleggen als: indien gij in staat zijt te geloven dat alles mogelijk is voor hem die gelooft (zo in mijn tweede druk). Maar zelfs zo veroorzaakt de τό moeilijkheden, en de gedachte en de uitdrukking zouden te diffuus zijn, niet in overeenstemming met de beknopte weergave van Marcus, vooral in zo’n gepassioneerd verband. Lange leest het als volgt: “indien gij kunt, betekent: kunt geloven.” Hoe raadselachtig zou Jezus zo gesproken hebben! Bleek neemt εἰ vragend. Maar noch het deliberatieve karakter van deze vraag (zie Mattheüs 12:10) noch de τό zou passend zijn. Ook de interpretatie van Bengel is onmogelijk: “Hoc, si potes credere, res est; hoc agitur.” Maar hij merkt goed op hoe de zaak ervoor staat: “Omnipotentiae divinae se fides hominis quasi organon accommodat ad recipiendum, vel etiam ad agendum.” Fritzsche heeft geconjecteerd ofwel: εἶπεν αὐτῷ- εἰ δύνασαι; πίστευε- πάντα δυνατὰ κ.τ.λ., of: εἶπεν αὐτῷ- τί ἐστι τὸ εἰ δύνασαι; πίστευε- πάντα κ.τ.λ., en Bornemann, l.c. p. 123: εἶπεν αὐτῷ τὸ πάντα δυνατὰ τῷ πιστ.
Markus 9:24. βοήθει μου τῇ ἀπιστίᾳ] help mij ongelovig; weiger mij Uw hulp niet, niettegenstaande mijn ongeloof. Calovius, Bengel en vele anderen geven de uitdrukking: sta mijn ongeloof bij, versterk mijn zwak geloof, wat echter in strijd is met de contextuele betekenis van βοήθει (Marcus 9:22). Bovendien is het antwoord van de vader, die zojuist πιστεύω heeft gezegd, maar onmiddellijk daarna, met het oog op de grootheid van de zaak die van zijn geloof afhangt, dit geloof naar zijn graad ἀπιστία noemt, geheel in overeenstemming met de afwisseling van hevig opgewonden gevoelens. Victor Antiochenus zegt terecht: διάφορός ἐστιν ἡ πίστις- ἡ μὲν εἰσαγωγικὴ, ἡ δὲ τελεία.
Het substantief τῇ ἀπιστίᾳ brengt de voorwaarde sterker op de voorgrond dan met een bijvoeglijk naamwoord zou zijn gedaan. Zie Winer, blz. 211 . En het voorvoegsel μου stelt tegelijk de mihi van de belangstelling voor (Markus 5:30; Romeinen 11:14, en dikwijls Stallbaum, ad Plat. Phaed. p. 117 A): maak voor mij aan mijn ongeloof Uw hulp over.
Markus 9:25. ὅτι ἐπισυντρέχει ὄχλος] dat de mensen daarop samenliepen. Hij wenste nog grotere publiciteit te vermijden.
ἐγώ] nadrukkelijk, in tegenstelling tot de discipelen.
μηκέτι] niet meer, zoals tot nu toe. Zie bij Markus 9:18.
Markus 9:26. κράξας … σπαράξας] κράξας: schreeuwen, niet spreken. De mannelijke deelwoorden behoren tot de constructio κατὰ σύνεσιν; Marcus heeft zich de πνεῦμα als een persoon (als δαίμων) voorgesteld, en heeft de attributieve deelwoorden dienovereenkomstig gebruikt, dus niet bij vergissing (Fritzsche, de Wette). Comp. Xen. Cyr. vii. 3. 8 : φεῦ, ὦ ἀγαθὴ καὶ πιστὴ ψυχὴ, οἴχῃ δὴ ἀπολιπὼν ἡμᾶς; zie in het algemeen, Matthiae, p. 975; Bornemann in de Sächs. Stud. 1846, p. 40.
τοὺς πολλούς] de schare. De gehele beschrijving is waarheidsgetrouw en levensecht, en beoogt niet, zoals Hilgenfeld meent, een zeer groot wonder.
Markus 9:28 v. εἰς οἶκον] als Markus 7:17 Markus 9:14-29. De epileptische jongen (Mattheüs 17:14-21, Lucas 9:37-43). Het verhaal wordt in Marcus met veel meer volledigheid verteld dan in de parallellen.
14-29. De genezing van het krankzinnige kind
14. En toen Hij tot zijn discipelen kwam] Het grote schilderij van Rafaël heeft voor altijd het contrast vastgelegd tussen het tafereel op de berg der verheerlijking en dat wat de Verlosser en de drie apostelen wachtte op de vlakte beneden, tussen de harmonieën van de hemel en de harde akkoorden van de aarde.
schrijft] Zo ver waren zij in het noorden doorgedrongen in hun actieve vijandschap tegen de Heer. Velen van hen zouden gevonden worden in de tetrarchie van Filippus.
Markus 9:14. Περὶ αὐτοὺς, om hen heen) Zij waren nog steeds aan het werk, hoewel alleen.
Vers 14. – En toen Hij tot zijn discipelen kwam, zag Hij een grote menigte rondom hen. Hoge autoriteiten ondersteunen de lezing die door de Revisers is aangenomen: toen zij tot de discipelen kwamen, zagen zij een grote menigte om hen heen. “Zij” zouden dus onze Heer en de drie uitverkoren discipelen betekenen, die met Hem op de berg der verheerlijking waren geweest. “Zij” kwamen tot de andere discipelen, die beneden waren gebleven. Lucas (Lukas 9:37) voegt daaraan toe: “De volgende dag, toen zij van de berg waren afgedaald.” Dit lijkt de veronderstelling te bevestigen dat de transfiguratie ’s nachts plaatsvond. Alle synoptici zijn het erover eens dat het volgende onmiddellijk na de transfiguratie plaatsvindt. Schriftgeleerden waren aan het ondervragen met de achtergebleven discipelen. Zij waren bijeengekomen in de buurt waar Jezus zich bevond, met de bedoeling hem te bekijken. Hun doel bij het ondervragen van de discipelen was ongetwijfeld Jezus in diskrediet te brengen, omdat zij, de discipelen, er niet in waren geslaagd het wonder te verrichten. Markus 9:14De schriftgeleerden
De aanduiding van de schriftgeleerden als de ondervragers, en Markus 9:15, Markus 9:16, zijn eigen aan Markus.
Marcus 9:14 Interlineair
Mark 9:14 Parallelle Teksten
Mark 9:14 NIV
Mark 9:14 NLT
Mark 9:14 ESV
Mark 9:14 NASB
Mark 9:14 KJV
Mark 9:14 Bijbel Apps
Mark 9:14:14 Bijbel Apps
Mark 9:14 Parallel
Mark 9:14 Biblia Paralela
Mark 9:14 Chinese Bijbel
Mark 9:14 Franse Bijbel
Mark 9:14 Duitse Bijbel
Bijbel Hub