Er zijn vier mannen met de naam Omri in de Bijbel, waarvan de bekendste koning Omri van Israël is, die koning werd na een stormachtige strijd om de troon (1 Koningen 16:16).
Toen Asa zesentwintig jaar koning over Juda was geweest, legde zijn nemesis en usurpator-koning Baasha van Israël het loodje, en zijn zoon Elah nam de troon over (1 Koningen 16:8). Elah was nogal een feestbeest, en terwijl hij zich zat te bezatten in het huis van zijn chef-staf Arza in de hoofdstad Tirzah, sloop een van zijn legeronderofficieren genaamd Zimri naar binnen en doodde hem na slechts twee jaar regeren.
Zimri greep vervolgens de troon en ging verder met het doden van ieder lid van Baasha’s familie. Dat viel niet in goede aarde bij het Israëlische leger, dat gelegerd was bij Gibbethon, dus “heel Israël” zalfde hun generaal Omri tot koning van Israël, en trok op naar Tirzah om Zimri af te zetten (1 Koningen 16:17). Zimri besloot de laatste confrontatie niet af te wachten en stak het paleis van de koning om zich heen in brand. Hij had genoten van zijn koningschap gedurende slechts zeven dagen van bloedige slachtingen.
Opeens bleek heel Israël niet meer zo heel te zijn, en een zekere wannabe-koning Tibni, zoon van Ginath, slaagde erin half Israël weg te slepen van Omri. De auteur van Koningen geeft geen details, maar het conflict tussen Omri en Tibni duurde ongeveer vier jaar (van Juda’s koning Asa’s 27e tot zijn 31e jaar), en resulteerde erin dat Omri’s aanhang het won van die van Tibni, en Tibni definitief verliep (1 Koningen 16:22).
Omri werd koning, en zijn eerste opdracht was om de heuvel Samaria van Sjemer te kopen en voor zichzelf een nieuwe hoofdstad te bouwen (1 Koningen 16:24). Daarin ontwikkelde hij zich tot de kwaadaardigste koning die Israël tot dan toe had gehad, alleen overtroffen door zijn nog beruchtere zoon Achab (1 Koningen 16:30). In de tijd van de profeet Micha was de erfenis van verdorvenheid van Omri en Achab nog spreekwoordelijk, en hun initiatieven waren de oorzaak van Israëls dreigende deportatie naar Assyrië (Micha 6:16).
Andere mannen met de naam Omri in de Bijbel zijn:
- Een zoon van Becher en kleinzoon van Benjamin, de twaalfde zoon (en dertiende kind) van Jakob en de tweede van Rachel (1 Kronieken 7:8).
- De vader van Ammihud, wiens zoon Uthai behoorde tot de nakomelingen van Perez die uit de Babylonische ballingschap terugkeerden (1 Kronieken 9:4).
- Een zoon van Michaël van Issaschar, en hoofd van zijn stam ten tijde van koning David (1 Kronieken 27:18).