Een reflexief werkwoord is een werkwoord dat verwijst naar een actie van een onderwerp op zichzelf, zoals het werkwoord baden, het haar kammen, wassen, gaan liggen of opstaan. Veel van de wederkerende werkwoorden hebben te maken met de routines van het dagelijks leven. Wat al deze werkwoorden gemeen hebben is dat ze eindigen met het voornaamwoord se, dat aangeeft dat de werkwoordelijke handeling op de persoon zelf is, en daarom worden ze reflexieve werkwoorden genoemd.
Voorbeelden van zinnen met reflexieve werkwoorden
Het voornaamwoord se aan het eind van het werkwoord geeft aan dat het een reflexief werkwoord is. In een zin kan het voornaamwoord se echter ook zelfstandig voorkomen, zoals bijvoorbeeld in de zinnen “Maria staat op” of “Luis neemt een douche”. Naast het voornaamwoord se kunnen wederkerende werkwoorden vergezeld gaan van andere voornaamwoorden, zoals bijvoorbeeld in de zinnen “Ik scheer me elke dag” of “We staan altijd heel vroeg op”.
Reflexieve werkwoorden hebben deze voorwaarde vanwege de werking van reflexieve voornaamwoorden. Zo kunnen bij wijze van voorbeeld de volgende zinnen dit idee illustreren: “ik was me”, “jij kamt je haar”, “hij neemt een bad”, “wij nemen een douche”, “jij scheert je” en “zij doen make-up op”. Reflexieve voornaamwoorden staan meestal voor het werkwoord, maar dat is niet altijd het geval. Het wederkerend voornaamwoord kan namelijk worden vastgemaakt aan een infinitief of een gerundium, voorafgegaan door het werkwoord estar (“Ik ga mijn haar wassen” of “Ik ga mijn snor opknappen”).
De positie van de voornaamwoorden is flexibel (b.v. in de zin “was je nu” komt het voornaamwoord aan het eind van het werkwoord, maar in “kam je haar niet” gaat het voornaamwoord aan het werkwoord vooraf).
Bijzondere gevallen van wederkerende werkwoorden
Sommige werkwoorden zijn niet strikt wederkerend, maar geven een verandering van toestand aan. Enkele voorbeelden van deze “wederkerende” werkwoorden zijn de volgende: boos worden, zich zorgen maken, depressief worden, durven, lachen, verdrietig zijn, of erachter komen. In die zin, als ik zeg “Isabel werd verdrietig” of “mijn vriend werd soldaat”, dan deel ik een verandering van toestand mee ten opzichte van het onderwerp, waarvoor het werkwoord reflexief wordt.
Reciproke werkwoorden
Reciproke werkwoorden zijn vergelijkbaar met reflexieve werkwoorden in die zin dat ze allebei dezelfde voornaamwoorden gebruiken. Een werkwoord is echter reflexief wanneer de handeling het onderwerp zelf betreft en een werkwoord is wederkerig wanneer er een handeling is die gelijktijdig door twee onderwerpen wordt uitgevoerd. In de volgende zinnen zien we bijvoorbeeld dat de voornaamwoorden een wederkerige actie uitdrukken: “ze hielden intens van elkaar”, “de twee vrienden werden boos” of “Eva en Luis keken elkaar in de ogen”.
Foto’s: iStock – nensuria / Brainsil