Noble Roman’s, Inc. v. Hattenhauer Distrib. Co., No. 1:14-cv-01734-WTL-DML, 2016 WL 1162553 (S.D. Ind. Mar. 24, 2016)
In deze zaak heeft de rechtbank de motie van eiser om een beschermingsbevel toegewezen en bevolen dat het gedaagde verboden was om de ontdekking te verkrijgen die van de aandeelhouder van eiser werd gevraagd door de at-issue dagvaardingen. Om tot deze conclusie te komen, heeft de rechtbank een analyse gemaakt van recentelijk gewijzigde Fed. R. Civ. P. 26(b)(1), waarbij de nadruk lag op het evenredigheidsbeginsel, en concludeerde uiteindelijk dat de dagvaardingen van de gedaagde een “discovery run amok” vormden en “de evenredigheidstoets volgens Regel 26(b) niet doorstonden.”
In dit geschil over royalty’s tussen Eiser, de franchisegever, en Gedaagde, de franchisenemer, heeft Gedaagde een tegeneis ingediend, stellende dat het Eiser niet was toegestaan de audit uit te voeren die zijn vermeende te lage betaling van royalty’s aan het licht bracht en dat de ware aanleiding voor de audits en hun “gebrekkige methodologie” de “slechte financiële toestand” van Eiser was. Ter ondersteuning van zijn tegenvordering heeft de gedaagde een dagvaarding betekend aan een “grootaandeelhouder” van de eiser, met het oog op de productie van 23 “omvangrijke” categorieën documenten en Rule 30(b)(6) getuigenissen, die in wezen neerkomen op “elk document en elk stukje informatie dat hij heeft … over elk aspect van de bedrijfsvoering, financiën, marketingplannen en managementstructuur”. In zijn motie voor een beschermingsbevel voerde eiser aan dat verweerder toestemming had gekregen om ontdekking van de eiser met betrekking tot zijn tegeneisen na te streven en dat de informatie die van de derde-aandeelhouder werd gevraagd “die theorieën niet wezenlijk bevorderde, maar een visexpeditie was die niet zou moeten worden toegestaan.”
In antwoord op de motie van eiser, “sloeg verweerder op de trommel van ‘relevantie'” maar “probeerde nooit aan te tonen dat de ontdekking op enigerlei wijze in verhouding stond tot de behoeften van de zaak.” Dat, zo bepaalde de rechtbank, was “niet goed genoeg.”
Na twee voorbeelden die de “abjecte onevenredigheid” van de verzoeken illustreerden, waaronder het verzuim van de gedaagde om uit te leggen waarom de analyse van de aandeelhouder van de managementpraktijken en financiële vooruitzichten van de eiser “redelijkerwijs noodzakelijk” was, oordeelde de rechtbank dat de “documenten en dagvaardingen van de gedaagde … een ontdekking vormen die op hol slaat.” Verklarend, dat de dagvaardingen “de evenredigheidstest onder 26(b) niet doorstaan”, wees de rechtbank de motie voor een beschermingsbevel toe.
Een volledige kopie van de beschikking van de rechtbank is hier beschikbaar.