Schepen van de Roanoke-reizen

GLOSSARIUM VAN SCHEPEN: TERMEN UIT 16e-eeuwse HERRICHTINGEN VAN DE ROANOKEVAARTIGEN MET BETEKENINGEN VAN DE CONTEMPORAIRE TOEKOMST:

Admiraal (vlaggenschip): een schip van elk type waarop de commandant van de expeditie voer. Het was gewoonlijk het grootste, beste of veiligste schip van de vloot.

Bark: een betrekkelijk klein zeilschip, gewoonlijk rond 50 of 60 ton, met drie masten, waarvan de voorste en de grootste vierkant getuigd waren, en de achterste (bezaansmast) voor-en-acht getuigd was.

Boot: een klein, dekloos vaartuig, voortbewogen door roeispanen of een klein zeil aan een korte mast. Scheepsboten varieerden in capaciteit en grootte, maar hadden altijd een geringe diepgang. Ze werden gebruikt om vracht, voorraden en personeel van en naar de wal te vervoeren. De veelzijdige en wendbare scheepsboot, die tijdens de Atlantische oversteek aan boord van de schepen van de vloot werd vervoerd, speelde een belangrijke rol bij de verkenning van de ondiepe klanken en rivieren van het noordoosten van Noord-Carolina.

Kapitein: de bevelvoerende officier van een schip, met absolute autoriteit aan boord. Kapiteins waren niet noodzakelijk bedreven in navigatie of zeemanschap. Scheepseigenaren en aangestelden van bedrijven werden vaak kapitein van een schip in de vloot genoemd.

Consort: een schip van elke grootte of type dat een ander schip begeleidt, meestal volgens een overeenkomst om de buit die van andere schepen is buitgemaakt, te delen.

Flyboat: een groot schip van Nederlandse oorsprong, met een hoog achterschip, brede breedte, geringe diepgang, en een of twee masten; meestal vierkant getuigd, en rond de 600 ton.

Fregat: een licht, snel schip, gewoonlijk rond 10 ton, met een of twee vierkant getuigde zeilen.

Galleas: een gevechtsschip, met voorzieningen voor roeispanen en zeilkracht, geliefd bij de Spanjaarden maar niet bij de Engelsen.

Galei: een groot, zwaar, vierkant getuigd schip, met een hoge achtersteven en drie of vier niveaus of dekken. Het galjoenontwerp werd in de eerste plaats ontwikkeld door Sir John Hawkins, maar Spanje paste het aan en gebruikte het als steunpilaar van zijn Amerikaanse schatvloot.

Meester: een beroepszeeman die verantwoordelijk was voor alle aspecten van het zeilen en manoeuvreren met een schip.

Loods: een ervaren zeevaarder die verantwoordelijk was voor het uitzetten van koersen voor schepen van de vloot, met name door kustwateren.

Pinnace: een klein vaartuig van ongeveer 20 ton, meestal met twee vierkant getuigde masten. Pinnaces waren klein, snel en wendbaar en hadden soms roeispanen aan boord. Ze werden vaak gebruikt als berichtboten binnen vloten en werden ook zeer gewaardeerd door de Engelsen voor de verkenning van kustwateren. Sommige kleine, ongedekte pinnaces waren technisch gezien boten, want ze konden aan boord van grotere schepen worden genomen.

Shallop: een grote, zware, ongedekte boot met een enkele voor-en-achtgetuigde mast.

Ship: een algemene term voor elk vierkantgetuigd vaartuig met een boegspriet en drie masten.

Tiltboat: een kleine boot met een canvas luifel aan de achtersteven als bescherming tegen de zon.

Wherry, dubbele wherry: een open boot die oorspronkelijk werd gebruikt om passagiers te vervoeren op de getijden van de Theems. De wherry’s, die bekend stonden om hun grote snelheid, werden soms “lichte ruiters” genoemd en varieerden in lengte van ongeveer 14 voet voor een enkele roeier tot 25 voet voor vier roeiers. De Grenville-expeditie van 1585 gebruikte zowel de kantelboot als de wherry om de kliffen rond Roanoke Island te verkennen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.