De eigenaar van de bar heet, ironisch genoeg, Harry Hope. Hij heeft al zo lang geleden alle hoop opgegeven dat hij in 20 jaar niet eens buiten zijn zaak is geweest. Deze plek is het einde van de weg, de bodem van de zee, zegt Larry. Maar elke man behalve Larry heeft een “droombeeld” – iets om hem op de been te houden. Morgen zal een van hen nuchter worden en zijn baan terugkrijgen. Morgen trouwt de assistent-barman met een van de hoeren en maakt haar respectabel. Morgen… Eugene O’Neill’s “The Iceman Cometh” is het werk van een man die bijna alle hoop heeft opgegeven. De enige personages die de moed opbrengen om te handelen (niet om positief te handelen, maar om überhaupt te handelen) zijn Hickey, die zijn vrouw doodt, en de jongen Don, die zichzelf doodt. Larry, die altijd de intelligentste man in de zaal is, komt aan het eind van het stuk tot de conclusie dat de dood niet vermeden maar zelfs verwelkomd moet worden.
En toch zingt het stuk van een uitdagende drang om te leven. De zwervers die de twee kamers van deze louche saloon bevolken, zijn van elkaar afhankelijk met een wreedheid die voortkomt uit een diepe kennis van elkaar. De twee oude soldaten bijvoorbeeld, de een Brits en de ander Boer in de Zuid-Afrikaanse oorlog, zijn bijna van elkaar gaan houden, zo diep zijn ze afhankelijk van hun oude haat.
O’Neill’s toneelstuk was niet alleen zo wanhopig, maar ook zo lang (vier uur en één minuut in de filmversie) dat het pas in 1946 op de planken werd gebracht, zeven jaar nadat hij het had voltooid. Het wordt nog maar zelden opgevoerd, ondanks zijn status als het meest ambitieuze toneelstuk van Amerika’s ‘grootste toneelschrijver’. De productie van het American Film Theater, geregisseerd door John Frankenheimer, is daarom des te meer welkom. Het stuk was duidelijk te moeilijk voor een gewone commerciële film, maar nu is het bewaard gebleven, met een reeks briljante vertolkingen en een virtuoze regie, in wat een definitieve filmversie moet worden.
Er is geen slechte vertolking in de film, maar er zijn er drie van zo’n grootheid dat ze ons betoveren. De beste is van wijlen Robert Ryan, als Larry, en dit is misschien wel de beste prestatie uit zijn carrière. Er is zoveel wijsheid en droefheid in zijn ogen, en zoveel pijn in zijn afwijzing van de jongen Don (die misschien wel zijn eigen zoon is), dat hij de rol bijna teder maakt, ondanks de taal die O’Neill hem geeft. Het zou een eerbetoon aan een onderscheiden carrière zijn als Ryan postuum voor een Academy Award zou worden genomineerd.