Efficiëntie is een maat voor hoe goed een vaccin werkt, en kan worden gemeten door na te gaan in hoeverre een vaccin in staat is ziekte te voorkomen1. Voor COVID-19, dat een reeks ernstige vormen kan aannemen, kan de werkzaamheid (eindpunten) worden gemeten aan de hand van verminderingen van asymptomatische infecties, symptomatische infecties, ziekenhuisopnames en sterfgevallen. Voor elk van deze eindpunten wordt de werkzaamheid bepaald door een groep mensen die het vaccin hebben gekregen, te vergelijken met een groep die een placebo heeft gekregen. Als het aantal infecties, ziekenhuisopnames of sterfgevallen in de placebo-arm van de proef significant hoger is dan dat van de COVID-19-vaccinarm, kan de werkzaamheid worden geconcludeerd2.
Immunogeniciteit is echter een complexere maatstaf voor hoe goed een vaccin werkt, en meet het type immuunresponsen dat het vaccin genereert en de omvang daarvan in de loop van de tijd2.
Vaccins werken door het lichaam te leren een vreemde indringer (een ziekteverwekker) te herkennen door het immuunsysteem te primen, door een deel of een geïnactiveerde vorm van een ziekteverwekker in te brengen en het lichaam in staat te stellen een effectieve reactie te ontwikkelen zonder gevaar voor ziekte. Deze priming van het immuunsysteem houdt in dat het immuunsysteem bij een natuurlijke confrontatie met de ziekteverwekker sneller en doeltreffender kan reageren dan wanneer het niet geprimd zou zijn3. Bij het meten van de immunogeniciteit wordt nagegaan welke soorten immuunreacties worden geactiveerd en hoe groot deze zijn in de loop van de tijd. Deze analyse levert niet alleen waardevolle informatie op over hoe goed een vaccin werkt, maar kan ook aspecten ondersteunen zoals de bepaling van dosering en immunisatieschema’s1.
Het meten van immunogeniciteit is echter een complex proces en stelt wetenschappers voor uitdagingen. In het geval van het SARS-CoV-2-virus, dat een nieuwe infectie is, worden deze uitdagingen nog versterkt. De eerste van deze uitdagingen heeft betrekking op het definiëren van hoe goed een door een vaccin geïnduceerde immuunrespons eruit ziet.
Om te bepalen of een vaccin in staat is effectief een sterke en aanhoudende immuunrespons te produceren, zou een door een vaccin geïnduceerde immuunrespons gewoonlijk worden vergeleken met de immuunrespons die wordt aangetroffen bij mensen van wie bekend is dat zij immuun zijn voor een ziekte. Wanneer de respons vergelijkbaar of groter is, is het vaccin veelbelovend om doeltreffend te zijn1. Voor COVID-19 zijn de wetenschappers echter nog bezig te leren wat een effectieve natuurlijke immuunrespons is. Zolang dit niet is vastgesteld, is het voor wetenschappers moeilijk om definitief te zeggen hoe een goede door een vaccin opgewekte immuunrespons eruit zou zien. Het eerste onderzoek, gecombineerd met onze kennis van andere coronavirussen zoals SARS, heeft echter een leidraad opgeleverd. Gebleken is dat antilichamen, met name die welke in staat zijn zich aan de spike van het SARS-CoV-2-virus te binden en te voorkomen dat het de cellen binnendringt, de zogeheten neutraliserende antilichamen, in preklinische ziektemodellen bescherming bieden tegen infectie. Hoewel wordt aangenomen dat dit soort antilichamen belangrijk is voor de bescherming, is nog niet bekend welk niveau, of welke titer, nodig is voor bescherming. Uit recente studies is ook gebleken dat de hoeveelheid neutraliserende antilichamen die door natuurlijke infecties worden opgewekt, na verloop van maanden kan afnemen. Hoewel dit niet onverwacht is, is het nog onbekend welke gevolgen dit zal hebben voor de levensduur van de immuniteit. T-cellen, die andere delen van het immuunsysteem activeren of rechtstreeks binnendringende ziekteverwekkers doden, zouden ook een rol spelen bij de immuniteit tegen het SARS-CoV-2-virus, omdat zij aanwezig zijn bij mensen die een asymptomatische infectie hebben gehad of hersteld zijn. Ook hier is het specifieke type en aantal T-cellen dat nodig is voor bescherming nog onbekend4.