Vandaag, nu wij Kerstmis vieren, vragen sommige gelovigen zich misschien af waarom, als de profeet Jesaja aankondigde dat de Zoon van God “Emmanuël” zou heten, de engel aan Maria en Jozef opdroeg het Kind “Jezus” te noemen. Is er een tegenstrijdigheid?
Fr Miguel A. Fuentes, van het Instituut van het Mensgeworden Woord (IVE), schreef in 2014 een artikel op zijn blog “El teólogo responde” om te reageren op deze twijfel die werd geuit door een gelovig lid.
“Met twee verzen van verschil geeft Matteüs twee van de namen aan die het Kind dat uit de Maagd geboren wordt, zal krijgen: Gij zult Hem noemen met de naam Jezus… Hij zal Emmanuël heten (Mt 1,21.23)”, aldus de priester.
Hij gaf echter aan dat “zoals Manuel de Tuya, O.P., zegt, ‘er geen tegenstelling is tussen de twee namen, er is geen tegenstelling tussen de twee namen, “omdat de naam die in Jesaja wordt aangekondigd (Emmanuël) de profetische naam van Christus is, en de naam van Jezus zijn eigenlijke en persoonlijke naam is. De profetische naam geeft alleen aan wat de geboorte van dit kind in die tijd voor de mensen zal betekenen. Hij zal op een bijzondere wijze ‘God met ons’ zijn.”
“Zo,” vervolgt de tekst van Manuel de Tuya, “lezen wij in Jesaja zelf, wanneer hij tot Jeruzalem zegt: ‘Voortaan zult gij genoemd worden de stad der rechtvaardigen, de getrouwe stad’ (Jes. 1:26), niet omdat zij materieel zo genoemd zou worden, maar omdat zij van die tijd af een zeker gemak had vanwege de zuivering die Jahweh in haar zou aanbrengen. Of, zoals Hiëronymus in dit verband zegt: “Jezus en Emmanuel betekenen hetzelfde, niet voor het oor, maar voor het gevoel.””
Het artikel van de heer Fuentes gaat als volgt verder:
1. Emmanuel: geeft uitdrukking aan de aard, de persoonlijkheid van de Zoon van Maria. De naam is vervat in de profetie die Jesaja verkondigt voor de wantrouwige Ahaz, vijf eeuwen voor de komst van degene die erin wordt aangekondigd: Zie, een maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en zij zullen zijn naam noemen Emmanuel, God met ons (Jes. 7:14).
‘Emmanuel’: God met ons. Jezus is God, de God die hemel en aarde gemaakt heeft, die de sterren regeert en die de engelen dienen. Maar zonder op te houden God te zijn en zonder zijn heerlijkheid te verliezen, “zinkt” Hij in onze geschiedenis en onze wereld om te leven met de mensen die Hij geschapen heeft, met het werk van zijn handen: Hij liet zich op aarde zien en sprak met de mensen (Ba 3,38). Emmanuel drukt uit wie het is die geboren wordt: het is God die vlees wordt. Daarom zeide de engel tot Maria: Die uit u geboren zal worden, zal heilig zijn; hij zal Gods Zoon genaamd worden (Lc 1,35).
2. Jezus: Gij zult zijn naam Jezus noemen, want hij zal zijn volk redden van hun zonden (Mt 1,21). Dat zijn de woorden van de engel tot Jozef. Deze naam geeft uitdrukking aan de zending van de Zoon van God in zijn menswording. Het onthult de reden van de incarnatie. Jezus wordt in het Hebreeuws Yehoshuah genoemd en betekent Jahweh redt, God redt; het betekent dus: Gezondheid-gever. Hij die komt om gezondheid te geven aan de ziel, waar de ziekte van de zonde woont.
Wie kan de zonden vergeven dan God, vragen de vijanden van Christus, geschandaliseerd niet alleen omdat Hij in Kapernaüm een verlamde genas, maar vooral omdat de vergeving van zijn zonden werd aangekondigd (vgl. Mc. 2, 7). Zij begrepen dat hij op deze wijze aan God gelijk was, en zij vergisten zich niet: alleen God kan de zonden van de mensen vergeven. Daarom vergaf Christus hen, omdat Hij God was, en daarom werd Hij vleesgeworden. Dit is wat Hij ons openbaart door zijn naam.
Vele Hebreeën werden bij toeval Jezus genoemd, zei Maldonado in de Spaanse Gouden Eeuw, “Christus daarentegen, door bepaalde raad, niet menselijk maar goddelijk. Zij die het vóór Hem droegen, waren geen ware verlossers, en Christus is dat nog meer dan de mens kan aanduiden. Voor hen was het een gewone en vulgaire naam; voor Christus was het een bijzondere, en, zoals de profeet had voorspeld, gepaste en bijzondere naam, want op de manier dat van Christus werd gezegd: aan niemand is meer gepast dan aan Hem, omdat er in geen ander enige gezondheid is.’