HEJAZ (Ar. Ḥijāz), streek ten N.W. van het huidige *Saudi-Arabië, van de Golf van ‘Aqabah in het noorden tot ‘Asir in het zuiden langs de Rode Zee. De smalle kuststrook (Tihāmah) is een droog, dor land, terwijl de bergketen (2100-2400 m met toppen tot boven de 3000 m) vruchtbaar is door de overvloedige neerslag. Het is de plaats waar de heilige steden *Mekka en *Medinah van de *Islam liggen en is daarom van groot belang in het Arabische en Islamitische historische en politieke landschap. De naam Hijāz betekent sekwestratie, opstuwing, en duidt op de bergbarrière tussen de zee en het achterland. Verspreid liggende oases, die water putten uit bronnen en putten in de nabijheid van de wadi’s, maken enige vorm van landbouw mogelijk. De grootste en belangrijkste van deze oases zijn Medinah en *Khaybar. Volgens een legende van joodse oorsprong, maar bewaard in islamitische geschriften, kwamen de eerste joden in de Hijāz aan toen Mozes een leger stuurde om de Amalekieten uit het land Yathrib (in de tijd: Medinah) te verdrijven. Volgens een andere legende vond de tweede joodse immigratie plaats in 587 v. Chr. met de verwoesting van de Eerste Tempel. Joden vestigden zich toen in Wādī al-Qurā’, Taymā, Yathrib, en Khaybar. Uit epigrafisch bewijsmateriaal dat onlangs is opgegraven, blijkt echter dat de vroegste joodse nederzetting in de Ḥijāz dateert uit de regeerperiode van Nabonidus, zoon van Nebukadnezar van Babylon (6e eeuw v.C.). Over latere tijden is niets bekend, maar Aramese en Joods-Arabische inscripties in ‘Ullā (het bijbelse Dedan) en Madā’in ṣālih (Ḥijrah) uit de late derde en vroege vierde eeuw v.Chr. getuigen van het bestaan van joodse nederzettingen in de Ḥijāz in die tijd. Joodse wijzen zoals ‘Anan b. Ḥiyya van Ḥijrah worden in de Talmoed geciteerd (Yev. 116a). Deze gemeenschappen hielden zich strikt aan de joodse praktische geboden en waren nog veel nauwgezetter in kwesties van reinheid en onreinheid.
Aan het begin van de zevende eeuw n.Chr. woonden er drie joodse stammen in Yathrib: Banū *Qaynuqa’, *Banū Naḍīr, en Banū *Qurayẓa. Alle drie de stammen waren rijk en machtig, en bovendien beschaafder dan de Arabieren. Terwijl de Arabieren allen boeren waren, waren de Joden de ondernemers van industrie, handel en nijverheid in Arabië, en zij beheersten het economische leven van Yathrib. De twee Arabische stammen – Aws en Khazraj – hadden een eeuwigdurende schuld bij de Joden. Naast Yathrib waren de sterke centra van de Joden in Ḥijāz Khaybar, Fadak, en Wādī al-Qurā’ (Aylah, Maqnā, Tabūk). De gronden in deze valleien waren de vruchtbaarste van heel Arabië, en hun joodse landbouwers waren de beste landbouwers van het land. Bovendien namen Arabieren die zich tussen de dichtbevolkte Joodse gemeenschappen van Medinah, Taymā en Khaybar vestigden, dikwijls het Jodendom over.
De opkomst van de Islam had geleidelijk tot gevolg dat de Joden uit de Ḥijāz geheel verdwenen. Reeds in de tijd van *Muhammad werden de drie joodse stammen in Yathrib vernietigd, met geweld tot de islam bekeerd of verdreven. De joodse nederzettingen in Khaybar en Wādī al-Qurā’, die door Mohammed als beschermde mensen werden erkend, bestonden tenminste tot de 11e eeuw als landbouwcentra, zoals blijkt uit brieven die door hen aan een gaon in Irak werden gezonden met betrekking tot religieuze kwesties van de landbouw. Sindsdien is er geen joodse nederzetting meer geweest in de Ḥijāz. De islamitische traditie heeft zelfs een *ḥadīth verzonnen die wordt toegeschreven aan Mohammed, die voor zijn dood tegen zijn vrouw zei: “Er zullen geen twee godsdiensten in de Ḥijāz zijn”. In latere dagen, de 16e tot de 18e eeuw, zou dat gezegde het voornaamste godsdienstige argument zijn om de Joden van *Jemen te verdrijven, op grond van de bewering dat Jemen in dezen als de Ḥijāz moest worden aangeduid.
bibliografie:
Baron, Social2, 3 (1957), 60-80; H.Z. Hirschberg, Yisrael be-Arav (1946), index; I. Ben-Zvi, The Exiled and the Redeemed (1958), index; eis2, 3 (1969), 362-4; Y. Tobi, in: Ben ‘Ever La-‘Arav, 2 (2001), 17-60; idem., “The Orthography of the Pre-Saadianic Judaeo-Arabic Compared with the Orthography of the Inscriptions of Pre-Islamic Arabia,” in: Proceedings of the Seminar for Arabian Studies, 34 (2004), 343-49; G.D. Newby in jqr, 61, 214-21; idem., A History of the Jews in Arabia (1988); M. Lecker, Jews and Arabs in Preand Early Islamic Arabia (1998).