Een van de beroemdste gebeden tussen Jezus en Zijn Vader, God, is opgetekend in Johannes Hoofdstuk 17. Hoewel de formulering enigszins verschilt van verslagen in andere evangeliën, is het algemene thema consistent: Jezus’ hart is zwaar door de beproeving die Hij te wachten staat, en ook door de beproevingen die Zijn volgelingen daarna zullen overkomen.
“Lucas | Johannes | Acts” |
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 |
21 |
” Alle Boeken in de Bijbel “
Verheerlijking van God
Jezus begint zijn smeekbede, zoals Hij in het gebed liet zien, met het verheerlijken van de Vader. Hij bevestigt dat alles wat Hem is gegeven om te doen, is voltooid zoals gevraagd. Hij drukt een verlangen uit om te delen in de gemeenschap van verheerlijking met Zijn Vader.
Bidden voor de discipelen
De liefde van Jezus voor Zijn volgelingen komt nergens duidelijker naar voren dan in deze passage, waarin Hij de Vader vurig vraagt over hen te waken, omdat zij belast zullen worden met de voortzetting van het werk dat Hij begonnen is. Bovendien wist Jezus dat zij dit zouden doen in een wereld die niet bijzonder ontvankelijk zou zijn voor hun boodschap en soms zelfs ronduit vijandig tegenover hen zou staan.
Hij begreep de uitdagingen waarmee de discipelen zouden worden geconfronteerd door in de wereld te leven zonder werkelijk werelds te zijn. Hij vroeg de Vader ernstig hen te beschermen en de “boze” weg te houden.
Bidden voor toekomstige gelovigen
Jezus besluit Zijn gebed met te bidden voor hen die in Hem zouden gaan geloven door de woorden van Zijn volgelingen nadat Hij was heengegaan. De nadruk van dit deel van Jezus’ gebed ligt op de eenheid van de gelovigen om de eenheid van Jezus met Zijn Vader te weerspiegelen.
De diepe kloof tussen God en de ongelovigen wordt emotioneel geïllustreerd door de hartverscheurende manier waarop Jezus verlangt dat de mensheid God kent zoals Hij God kent. Velen hebben zich afgevraagd hoe Jezus de afranselingen en de kwellingen van de kruisiging heeft kunnen doorstaan voor hen die niet eens in Hem geloofden, misschien kunnen de verzen 20-26 die antwoorden geven. Het was gewoon zo belangrijk voor Hem.
“Vorig hoofdstukVolgende hoofdstuk”
Johannes 17 (King James Version)
1 Deze woorden sprak Jezus, en Hij hief Zijn ogen op naar de hemel, en zeide: Vader, de ure is gekomen; verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijken kan:
2 Gelijk Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, dat Hij eeuwig leven geven zou aan zovelen als Gij Hem gegeven hebt.
3 En dit is het eeuwige leven, opdat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt.
4 Ik heb U verheerlijkt op de aarde; ik heb voleindigd het werk, dat Gij mij gegeven hebt te doen.
5 En nu, o Vader, verheerlijk Mij bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had eer de wereld was.
6 Ik heb Uw Naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt; de Uwe waren het, en Gij hebt hun Mij gegeven; en zij hebben Uw woord bewaard.
7 Nu hebben zij geweten, dat alles, wat Gij mij gegeven hebt, uit U is.
8 Want Ik heb hun de woorden gegeven, die Gij mij gegeven hebt; en zij hebben ze aangenomen, en zij hebben zeker geweten, dat Ik van U ben uitgegaan, en zij hebben geloofd, dat Gij Mij gezonden hebt.
9 Ik bid voor hen: Ik bid niet voor de wereld, maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt; want zij zijn de Uwe.
10 En al de Mijnen zijn de Uwe, en de Uwe zijn de Mijne; en Ik ben in hen verheerlijkt.
11 En nu ben Ik niet meer in de wereld, maar dezen zijn in de wereld, en Ik kom tot U. Heilige Vader, bewaar door uw eigen naam degenen die u mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, zoals wij.
12 Toen ik met hen in de wereld was, heb ik hen in uw naam bewaard; degenen die u mij gegeven hebt, heb ik bewaard en geen van hen is verloren gegaan, behalve de zoon van de ondergang; opdat de Schrift vervuld zou worden.
13 En nu kom ik tot U; en deze dingen spreek ik in de wereld, opdat zij mijn blijdschap in zich vervuld zien.
14 Ik heb hun Uw woord gegeven; en de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet van de wereld zijn, gelijk ook ik niet van de wereld ben.
15 Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze.
16 Zij zijn niet van de wereld, gelijk ook Ik niet van de wereld ben.
17 Heilig hen door Uw waarheid; Uw woord is de waarheid.
18 Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, alzo heb Ik ook hen gezonden in de wereld.
19 En om hunentwil heilig Ik Mijzelf, opdat ook zij geheiligd worden door de waarheid.
20 Noch bid ik voor dezen alleen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven zullen.
21 Opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, zijt in Mij en Ik in U, opdat ook zij één zijn in Ons; opdat de wereld gelooft, dat Gij Mij gezonden hebt.
22 En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk wij één zijn:
23 Ik in hen, en Gij in Mij, opdat zij volmaakt worden in één; en opdat de wereld weet, dat Gij Mij gezonden hebt, en dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt.
24 Vader, ik wil dat ook zij, die Gij mij gegeven hebt, bij mij zijn, waar ik ben, opdat zij mijn heerlijkheid aanschouwen, die Gij mij gegeven hebt; want Gij hebt mij liefgehad van voor de grondlegging der wereld.
25 O rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend, maar Ik heb U gekend, en dezen hebben geweten, dat Gij Mij gezonden hebt.
26 En Ik heb hun Uw Naam verklaard, en zal die verklaren, opdat de liefde, waarmede Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij en Ik in hen.
“Vorig HoofdstukVolgende Hoofdstuk”