Bijbelcommentaren

Vers 1-13

Deze Psalm geeft een beschrijving van Davids ervaring en gedrag toen hij op een ziekbed lag. Hij schijnt ongeduld in zich te hebben gevoeld, wat, het spijt me het te moeten zeggen, een veel voorkomende ziekte is bij de meesten van ons, wanneer Gods hand zwaar op ons drukt. Toch worstelde David tegen zijn ongeduld, hoewel hij het voelde, wilde hij het niet weten, opdat hij daardoor de monden van zijn vijanden niet zou openen en hen kwaad zou doen spreken over zijn God. Laten wij zijn terughoudendheid navolgen als wij op hem gelijken in de verzoeking tot ongeduld.

Palmen 39:1. Ik zeide: Ik zal mijn wegen in acht nemen, dat ik met mijn tong niet zondig:–

De beheersing van de tong is een zeer belangrijk deel van onze wegen; het is een zeer wezenlijk deel van heilige tucht, doch wij hebben gehoord van een heilige die zeide dat hij zeventig jaar geleefd had, en getracht had zijn tong in bedwang te houden, maar dat hij pas begonnen was de kunst te verstaan toen hij stierf. David zei: “Ik zal mijn wegen in acht nemen, opdat ik met mijn tong niet zondig;” –

Palmen 39:1. Ik zal mijn mond in toom houden, terwijl de goddelozen voor mij zijn.

Ze hebben zulke snelle oren, en ze zijn zo bereid om onze woorden verkeerd te interpreteren en verkeerd voor te stellen, en als ze één woord verkeerd kunnen vinden, zullen ze er meteen een lange preek over houden, dus laten we onze monden muilkorven terwijl ze dichtbij zijn. De slechte woorden van christenen maken vaak teksten voor zondaars, en zo wordt God gelasterd uit de mond van Zijn eigen geliefde kinderen. Laat het niet zo zijn met iemand van u, geliefden.

Palmen 39:2. Ik was stom van stilzwijgen, ik hield mij stil, zelfs van het goede; en mijn smart werd geroerd.

We weten allemaal dat, tenzij ons verdriet een uitdrukking kan vinden, het aanzwelt en groeit tot ons hart gereed is om te breken. We hebben gehoord van een wijze arts die een man in grote nood opdroeg zoveel te huilen als hij maar kon. “Houdt uw verdriet niet in bedwang,” zei hij, “maar laat het er allemaal uit.” Hij dacht dat alleen op die manier het hart van de arme lijder niet zou breken. David besloot dat hij tegenover de goddeloze helemaal niets te zeggen zou hebben, en hoewel zijn verdriet in hem opwelde, weerhield hij het toch een tijdlang om uit te barsten.

Palmen 39:3. Mijn hart was heet in mijn binnenste, terwijl ik mijmerde, brandde het vuur; toen sprak ik met mijn tong,

Hij kon zijn kalmte niet langer bewaren; het zou goed geweest zijn, als hij dat gedaan had, want hij sprak een onverstandig gebed uit, toen hij met zijn tong sprak.

Palmen 39:4. HEERE, doe mij mijn einde kennen,

Dat is wat u en ik geneigd zijn te zeggen wanneer wij in een kleine moeilijkheid komen; wij willen sterven, en weg van dit alles. Wij zeggen dat wij verlangen bij Christus te zijn, maar ik vrees dat het dikwijls slechts een luie wens is om in de buit van de overwinning te delen zonder de strijd te strijden, om het loon van de heiligen te ontvangen zonder het werk van de heiligen te doen, en om de hemel binnen te gaan zonder de moeiten en gevaren van de pelgrimsweg. Misschien is dit wel eens het geval geweest met ons, toen wij dachten dat onze aspiraties van de beste en heiligste soort waren. Toen David bad: “Heer, maak dat ik mijn einde ken”, was zijn gebed niet erg wijs, maar de volgende zinnen waren niet zo dwaas:–

Palmen 39:4. En de maat mijner dagen, wat zij is; opdat ik moge weten, hoe teer ik ben.

Oh, dat wij allen mochten weten, hoe teer wij zijn! Maar wij denken nog jaren te leven, terwijl wij nauwelijks nog vele minuten te gaan hebben, wij denken dat ons levensuur vol is, terwijl het zand bijna op is, en hoewel de wijzer van Gods grote klok op het slagpunt mag staan, denken wij dat ons korte uur nog maar net begonnen is.

Palmen 39:5. Zie, Gij hebt mijn dagen gemaakt als een handbreedTE;

Dit is een zeer gebruikelijke maat, de breedte van de menselijke hand; en David zegt dat deze spanwijdte de maat van zijn leven is. Sommigen hier moeten zeker een groot deel van die handbreedte hebben besteed; laten zij en wij allen voorbereid zijn om onze God te ontmoeten wanneer de grens van die korte spanwijdte is bereikt.

Palmen 39:5. En mijn leeftijd is als niets voor Uw aangezicht:

Het is een onberekenbaar klein stipje in vergelijking met de onmetelijke leeftijd van de Eeuwige: “Mijn leeftijd is als niets voor u.” Toen Alcibiades opschepte over zijn grote bezittingen, bracht de filosoof hem een kaart van de wereld en zei tegen hem: “Kunt u uw bezittingen op deze kaart vinden?” Zelfs Athene zelf was maar een speldenpunt; waar waren dan de landgoederen van Alcibiades? Nergens te zien. Als we de grote kaart van de eeuwigheid voor ons uitgespreid zien, waar is dan de hele geschiedenis van deze wereld? Het is maar een stipje, en waar zijn dan uw leven en het mijne? Zij zijn als niets voor God.

Palmen 39:5. Voorwaar, ieder mens is in zijn beste staat volstrekt ijdel.

Wat moet hij dan in zijn slechtste staat zijn?

Palmen 39:6. Waarlijk, een ieder wandelt tevergeefs; waarlijk, zij zijn tevergeefs verontrust:

Zij piekeren, en woeden, en woeden, en maken zich zorgen, en waarover? Over niets. We zeggen wel eens: “Over honderd jaar zal alles nog hetzelfde zijn.” Maar het zal al veel eerder hetzelfde zijn, wanneer de zes voet van de aarde al onze erfenis zal zijn. Hij stapelt rijkdommen op en weet niet wie ze zal verzamelen.

“Bedenk,” zegt een oude schrijver, “telkens wanneer gij uw geld in een kist opsluit, hoe spoedig de dood u in uw kist zal opsluiten.” Sommige mensen schijnen te zijn als de geldkistjes van onze kinderen, waarin geld wordt gestopt, maar ze moeten worden gebroken voordat er iets uit kan komen. Hoe droevig moet voor sommige mensen de gedachte zijn dat zij al hun dagen rijkdom vergaard hebben, en zij niet weten voor wie zij het vergaard hebben! Een vreemdeling kan het misschien erven; of als hun eigen verwanten het krijgen, kunnen zij het net zo grondig verkwisten als de ellendigen het oppotten. En nu, Heer,-

Als alle aardse dingen niets zijn dan leegte,-

Palmen 39:7. Waar wacht ik op?

“Ik wacht hier op niets, want er is hier niets om op te wachten.”

Palmen 39:7. Mijn hoop is op U.

Ah! Deze hoop maakt het leven de moeite waard. Nu wij op God hopen, nu wij weten dat er een andere en betere wereld overblijft dan deze wereld van schaduwen, wordt het leven met ware plechtigheid beladen.

Palmen 39:8-9. Verlos mij van al mijn overtredingen; maak mij niet tot de smaad der dwazen. Ik was stom, ik deed mijn mond niet open, want Gij hebt het gedaan.

Het is altijd een gezegende reden voor berusting als we over een verlies of een kwelling kunnen zeggen: “De Heer heeft het gedaan.” Zal Hij niet doen met de Zijnen wat Hij wil? Laten wij dan met Job zeggen: “De Heer heeft gegeven en de Heer heeft weggenomen; gezegend zij de naam van de Heer.”

Palmen 39:10-12. Verwijder Uw slag van mij: Ik ben verteerd door de slag van Uw hand. Wanneer Gij met berispingen de mens voor ongerechtigheid corrigeert, doet Gij zijn schoonheid verteren als een mot; voorwaar, ieder mens is ijdelheid. Sela. Hoor mijn gebed, o Heer, en geef gehoor aan mijn geroep; wees niet gerust over mijn tranen:

Tranen hebben altijd een groot overwicht gehad bij God. Christus gebruikte deze heilige wapens toen Hij “met sterk geroep en tranen” tot Zijn Vader bad in Gethsemane, “en wij hoorden, dat Hij vreesde.” Zondaar, er is zulk een kracht in de tranen van een boeteling, dat gij bij God kunt zegevieren, als gij tot Hem komt wenend over uw zonde, en pleitend op het kostbare bloed van Christus. Uw tranen kunnen de hemel niet verdienen, of uw zonden wegwassen, maar als gij berouwvol over hen treurt, en vertrouwt op het grote verzoenende offer van Jezus Christus, zullen uw tranenvolle gebeden een genadig antwoord van vrede hebben. Mr. Bunyan beschrijft de stad Mansoul als zendende Mr. Wet-eyes als een van haar ambassadeurs naar de Prins Emanuel, en hij is nog steeds een zeer aanvaardbare ambassadeur voor de Koning der koningen. Wie weet hoe hij zijn hart moet uithuilen aan de voet van het kruis, zal niet lang zonder genade blijven. Tranen zijn diamanten die God graag aanschouwt.

Palmen 39:12. Want ik ben een vreemdeling bij U, en een bijwoner, zoals al mijn vaderen waren.

“Ik ben geen vreemdeling bij U, o mijn God! Gezegend zij Uw heilige naam, ik ken U goed; maar ‘ik ben een vreemdeling bij U.’ Gij zijt een vreemdeling in glans eigen wereld, en zo ben ik. De wereld kent U niet, en de wereld kent mij niet; en wanneer ik handel zoals Gij handelt, haat de wereld mij evenzeer als zij u haat.”

Palmen 39:13. O, spaar mij, opdat ik weer op krachten kom, voordat ik heenga en niet meer ben.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.