Op 7 maart 1876 krijgt de 29-jarige Alexander Graham Bell een patent op zijn revolutionaire nieuwe uitvinding – de telefoon.
De in Schotland geboren Bell werkte in Londen met zijn vader, Melville Bell, die Visible Speech ontwikkelde, een geschreven systeem dat werd gebruikt om doven te leren spreken. In de jaren 1870 verhuisden de Bells naar Boston, Massachusetts, waar de jongere Bell werk vond als leraar aan de Pemberton Avenue School for the Deaf. Later trouwde hij met een van zijn leerlingen, Mabel Hubbard.
Toen Bell in Boston was, raakte hij zeer geïnteresseerd in de mogelijkheid om spraak via draden over te brengen. De uitvinding van de telegraaf door Samuel F.B. Morse in 1843 had een bijna ogenblikkelijke communicatie tussen twee ver van elkaar verwijderde punten mogelijk gemaakt. Het nadeel van de telegraaf was echter dat berichten nog steeds met de hand moesten worden bezorgd tussen telegraafstations en ontvangers, en dat slechts één bericht tegelijk kon worden verzonden. Bell wilde dit verbeteren door een “harmonische telegraaf” te ontwerpen, een apparaat dat aspecten van de telegraaf en de platenspeler combineerde om mensen in staat te stellen op afstand met elkaar te spreken.
Met de hulp van Thomas A. Watson, een werknemer in een machinewerkplaats in Boston, ontwikkelde Bell een prototype. In deze eerste telefoon veroorzaakten geluidsgolven een elektrische stroom die varieerde in intensiteit en frequentie, waardoor een dunne, zachte ijzeren plaat – het diafragma – begon te trillen. Deze trillingen werden magnetisch overgebracht naar een andere draad die verbonden was met een diafragma in een ander, verder weg gelegen toestel. Wanneer dat diafragma trilde, werd het oorspronkelijke geluid in het oor van het ontvangende toestel gerepliceerd. Drie dagen na het indienen van het patent bracht de telefoon zijn eerste verstaanbare boodschap over – het beroemde “Mr. Watson, kom hier, ik heb u nodig” – van Bell aan zijn assistent.